Het pensioen waarop u recht hebt, staat altijd in verhouding tot het aantal jaren dat u gewerkt hebt. Daarvoor wordt gekeken naar uw totale beroepsloopbaan, met andere woorden de jaren dat u als werknemer, zelfstandige of ambtenaar aan de slag was.
Een volledige loopbaan telt 14.040 dagen. Dat komt overeen met 45 jaar van 312 dagen. Elk jaar dat u werkt, is daardoor goed voor 1/45 van uw wettelijk pensioen.
Aan het eind van uw loopbaan worden die pensioendelen samengeteld. Het resultaat van die optelsom is gelijk aan het jaarlijkse brutopensioen.
Hoe hoger uw loon, wedde of beroepsinkomen, hoe hoger uw pensioen. Maar er is wel een bovengrens: voor werknemers wordt het jaarloon begrensd op 58.446,94 euro. Wie meer verdient, bouwt op dat surplus geen extra pensioenrechten meer op.
Niet iedereen komt in aanmerking voor het minimumpensioen. Daarvoor is 30 jaar in eenzelfde stelsel vereist.
Voor een zelfstandige wordt het pensioenbedrag berekend op basis van het beroepsinkomen (het bedrag waarop de sociale bijdragen werden betaald), voor elk gewerkt jaar vanaf 1984. Voor zelfstandigen wordt het beroepsinkomen beperkt tot 60.428 euro. Voor de jaren voor 1984 krijgt de zelfstandige een forfaitair pensioen. Het bedrag is voor iedereen gelijk. Het totale pensioen wordt bekomen door het bedrag van alle loopbaanjaren op te tellen.
Voor een ambtenaar is de situatie anders. Daar wordt geen rekening gehouden met het loon van de gewerkte jaren, maar wel met een referentiewedde. Dat is doorgaans de wedde van de laatste 10 jaar. Voor ambtenaren geboren voor 1 januari 1962 geldt als referentiewedde de gemiddelde wedde van uw laatste 5 loopbaanjaren (of van uw hele loopbaan als die geen 5 jaar telt). Een ambtenarenpensioen kan evenwel nooit hoger zijn dan drie vierde van de wedde die als basis dient voor de berekening. Bovendien wordt het geplafonneerd op 81.622 euro bruto per jaar of 6.801,90 euro bruto per maand.
Steeds meer mensen stappen in de loop van hun loopbaan over van het ene naar het andere statuut. Na een gemengde loopbaan hebben ze recht op meerdere afzonderlijke pensioenen, elk uit een ander pensioenstelsel. Voor het deel van uw carrière als werknemer of contractuele ambtenaar zult u een werknemerspensioen krijgen, voor de jaren dat u een eigen zaak had, zult u een zelfstandigenpensioen krijgen, en als statutair ambtenaar krijgt u een ambtenarenpensioen. In elk stelsel wordt het pensioenbedrag volgens de eigen regels berekend. De som van de afzonderlijke bedragen vormt het totale pensioen.
Gaten in uw loopbaan
In ons land bedraagt de gemiddelde loopbaanlengte (inclusief gelijkgestelde periodes) voor mannen 42 jaar en voor vrouwen 36,6 jaar. Maar alleen een loopbaan van 45 jaar (45 jaren x 312 dagen of 14.040 voltijdse dagequivalenten in het jargon van de pensioendiensten) levert een volledig pensioen op.
Wie bijvoorbeeld 42 jaar heeft gewerkt, ziet zijn pensioenbedrag proportioneel berekend worden. Met andere woorden: hij of zij ontvangt 42/45ste van het bedrag dat hij gekregen zou hebben als hij wél 45 jaar aan de slag zou zijn geweest.
Gaten in uw loopbaan vertalen zich door die berekeningswijze onverbiddelijk in een lager wettelijk pensioen. Uw pensioen zal ook pas later kunnen ingaan wegens onvoldoende loopbaan voor vervroeging.
Ook wie deeltijds werkt, zal nooit evenveel pensioen ontvangen als een voltijdse collega. Deeltijds werken heeft ook gevolgen voor de leeftijd waarop u met pensioen kunt gaan. Want een gewerkt jaar telt maar mee als u minstens een derde ervan aan de slag was als werknemer. Voor zelfstandigen telt een jaar maar mee als er voor minstens 2 kwartalen pensioenvormende bijdragen werden betaald.
Niet iedereen kan op zijn 65ste een loopbaan van 45 jaar neergezet hebben. Wie bijvoorbeeld tot zijn 22ste studeert, raakt maximaal aan 43 loopbaanjaren op de huidige pensioenleeftijd van 65 jaar. Als uw baas daarmee akkoord gaat, bent u echter niet verplicht om op de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar met pensioen te gaan. Wie studeerde tot 22 en doorwerkt tot zijn 67, kan zo wel aan een loopbaan van 45 jaar raken en zal vanaf dan een volledig pensioen ontvangen.
Langer werken loont
Omgekeerd zijn er ook mensen die heel vroeg zijn beginnen te werken, bijvoorbeeld op hun 18de. Ook al hadden zij op hun 65ste een loopbaan van 47 jaar achter de rug, toch werden de loopbaanjaren voor de pensioenberekening vanwege het principe van ‘eenheid van loopbaan’ tot voor kort afgetopt op 45 jaar. De twee jaar extra op de werkvloer leverden dus geen extra pensioen op.
Dat heeft de vorige regering, onder leiding van Charles Michel (MR), veranderd: tegenwoordig wordt voor wie na een loopbaan van 45 jaar blijft doorwerken, wel rekening gehouden met alle gewerkte jaren. Dus krijgt wie op zijn 18de aan de slag is gegaan vanaf zijn 65ste een pensioen van 47/45ste.
Pech
Niet werken is echter niet altijd een persoonlijke keuze. Denk aan iemand die de pech heeft om ziek of ontslagen te worden. Of iemand die zijn carrière op een laag pitje of zelfs tijdelijk volledig on hold zet om gezinstaken op zich te nemen (waardoor eventueel de partner wel volop voor zijn carrière kan gaan) of om te zorgen voor een ziek familielid.
Om mensen te beschermen tegen dergelijke ‘sociale risico’s’ is in de pensioenberekening het concept ‘gelijkgestelde periodes’ ingevoerd. Dat zijn periodes waarin iemand niet werkt, maar die voor de pensioenberekening wel volledig of beperkt meetellen alsof hij of zij wel aan de slag was en sociale bijdragen heeft betaald. Zodat ‘pech’ niet nog eens afgestraft wordt met een lager pensioen. Een gelijkgestelde periode kost u in principe niets. De staat betaalt al die tijd in uw plaats pensioenbijdragen.
Minimumpensioen
Blijkt bij de berekening dat het pensioen dat u krijgt op basis van uw loopbaan lager ligt dan het minimumpensioen, dan wordt dat in bepaalde gevallen opgetrokken tot dat minimum. Ook dat bedrag is alleen weggelegd voor wie een loopbaan van 45 jaar presteerde. Overigens komt niet iedereen in aanmerking voor het minimumpensioen. Daarvoor is 30 jaar in eenzelfde stelsel vereist.
Mypension.be
Op mypension.be kunt u nagaan wat u mag verwachten van uw wettelijk pensioen.
U krijgt voor uw wettelijk-pensioendatum het bruto- en nettobedrag te zien dat u kan verwachten. Als u voldoet aan de voorwaarden om met vervroegd pensioen te gaan, krijgt u ook voor deze pensioendatum uw te verwachten pensioenbedrag te zien. Het resultaat dat u te zien krijgt, is berekend in de veronderstelling dat u aan de slag blijft onder dezelfde voorwaarden (statuut, loon, arbeidsduur) als vandaag.
Het pensioenbedrag is uitgedrukt in euro’s van vandaag. Tegen de tijd dat u met pensioen gaat, kan het nominale bedrag een stuk hoger liggen dan nu. Maar door het bedrag in actuele waarde uit te drukken, krijgt u een goed beeld van welke koopkracht uw toekomstige pensioen vertegenwoordigt.
Tegelijk kunt u simuleren hoe het bedrag van uw wettelijk pensioen zal evolueren als u vroeger stopt met werken of als u net langer aan de slag blijft. Geef simpelweg de gewenste leeftijd in waarop u wilt stoppen met werken. Op basis daarvan wordt dan het nieuwe pensioenbedrag berekend. Voor de hand liggend: een hoger bedrag als u langer werkt en een lager pensioen als u vroeger stopt.
Gezinspensioen
Het wettelijk pensioen kent alleen het huwelijk. Dat betekent dat wie wettelijk of feitelijk samenwoont voor het pensioen toch als een alleenstaande wordt beschouwd en een alleenstaandenpensioen ontvangt.
Bent u gehuwd, dan kan het zijn dat een van beide partners wel een gezinspensioen krijgt. Zijn pensioen wordt dan verhoogd met de factor 1,25, maar alleen als dat bedrag hoger is dan de som van de twee afzonderlijke alleenstaandenpensioenen. Bij uw pensionering gaat de pensioendienst automatisch na wat voor uw gezin het voordeligste is: elk een pensioen als alleenstaande of een gezinspensioen.
In het geval van een gezinspensioen wordt het pensioen van de andere partner hetzij opgeschort, hetzij afgetrokken van het gezinsbedrag. De andere partner mag geen werkloosheids- of ziekte-uitkering ontvangen.
Het pensioenstelsel van de ambtenaren kent geen gezinspensioen. Een vastbenoemde ambtenaar ontvangt dus altijd een pensioen als alleenstaande, ook als de huwelijkspartner geen eigen inkomsten heeft.