Een schenking gebeurt altijd met twee. Er is de schenker die geeft, en de begunstigde die aanvaardt. Zodra de schenker schenkt, verarmt hij zich en wordt de begunstigde eigenaar van het geschonken goed.
In principe kan de begunstigde vanaf die dag doen en laten wat hij wil met dat goed. Hij kan het verkopen, verhuren, verbouwen, wegschenken, hypothekeren enzovoort.
En vanwege het principe ‘gegeven is gegeven’ kan een schenker – zodra de begiftigde de schenking aanvaard heeft – ook niet meer terugkomen op een gedane schenking.
Vrijheid
Maar in de praktijk gebeurt het dat de schenker allerlei voorwaarden oplegt die de bewegingsvrijheid van de begunstigde beperkt.
- Zo kan de schenker schenken met voorbehoud van vruchtgebruik. Tot de dag dat hij overlijdt, blijft de schenker de vruchten genieten van het geschonken goed. De opdeling vruchtgebruik-blote eigendom leidt er onder meer toe dat de begunstigde het goed maar kan verkopen als de schenker-vruchtgebruiker daarmee instemt. Pas op de dag dat de schenker overlijdt, wordt de begunstigde de volle eigenaar van het goed.
- Meestal koppelen notarissen en vermogensadvocaten een conventioneel beding van terugkeer aan een schenking. Dat beding bepaalt dat, als de begunstigde zou overlijden voor de schenker, het geschonken goed terugkeert naar de schenker. Het is dan alsof de schenking nooit had plaatsgevonden.
Spannende jaren
Als het gaat om een schenking waar geen schenkbelasting op betaald werd, beginnen vanaf de schenking drie spannende jaren te lopen voor de schenker en de begunstigde. Overlijdt de schenker binnen die periode, dan zal de begunstigde alsnog belast worden op de schenking. Omdat de fiscus dan doet ‘alsof de schenking nooit gebeurde’, zal de begunstigde erfbelasting moeten betalen op het geschonken goed. Meestal is die duurder dan de vlakke schenkbelasting. De begunstigde zal in dat geval belast worden, maar hij mag het goed wel houden.
Het risico dat de begunstigde bij het overlijden van de schenker het geschonken goed moet afstaan, is sinds de erfhervorming van 2018 overigens zo goed als onbestaande.
Fictief
Want om te vermijden dat iemand zijn hele hebben en houden wegschenkt, zodat er bij zijn overlijden geen vermogen meer overblijft - waardoor bepaalde erfgenamen niet krijgen waar ze recht op hebben - wordt bij iemands overlijden de zogenaamde ‘fictieve massa’ samengesteld. Die fictieve massa bestaat uit alle goederen die de overledene nog bezat op de dag van zijn overlijden, aangevuld met alle schenkingen die hij deed tijdens zijn leven. Wie dergelijke schenkingen kreeg, moet dat bij het overlijden melden. Dat noemt men de ‘inbreng’.
Het risico dat u bij het overlijden van de schenker het geschonken goed toch nog moet afstaan, is sinds de erfhervorming van 2018 bijna onbestaande.
Op basis van de fictieve massa wordt bepaald hoe groot het erfdeel is dat de echtgenoot en de kinderen als wettelijk beschermde erfgenamen moeten krijgen. Was er al te veel weggeschonken waardoor hun wettelijk erfdeel is aangetast, dan kunnen zij ‘inkorting’ eisen.
Die inbreng en inkorting moesten tot 2018 in bepaalde gevallen in natura gebeuren. Daardoor kon wie vastgoed geschonken kreeg, soms tot de onaangename vaststelling komen dat hij het geschonken goed weer moest afstaan.
Dat risico is er nu niet meer. Volgens de huidige spelregels van het erfrecht gebeuren inbreng en inkorting voor alle goederen en alle schenkingen in waarde. Wie een schenking kreeg, kan dus op beide oren slapen dat hij hetgeen hij geschonken kreeg, altijd zal kunnen behouden. Wel kan het dat, als hij te veel kreeg, hij bepaalde erfgenamen moet compenseren. Maar die vergoeding moet gebeuren in waarde – in geld dus – en niet langer door het goed zelf af te staan.