André Decoster | We zijn minder uitzonderlijk dan we dachten
Het ongelijkheidsonderzoek onder leiding van André Decoster lokte heel wat reacties uit. Professor emeritus Decoster en wetenschappelijk medewerker Jonas Vanderkelen reageren op de heisa over de timing en de inhoud van de publicatie.
De publicatie van ons boek ‘De paradox van ongelijkheid in België’ lokte heel wat reacties uit. Het is de neerslag van een vierjarig onderzoeksproject gefinancierd door de POD wetenschapsbeleid BELSPO - een overheidsdienst - en uitgevoerd door onderzoekers van de KU Leuven, de UAntwerpen en de ULB. Het vertrok van de vraag hoe het komt dat ook bij ons het gevoel leeft dat de inkomensongelijkheid toeneemt, terwijl daar amper wetenschappelijke evidentie voor te vinden is. Alle officiële statistieken wijzen op een laag niveau van ongelijkheid in België dat niet toeneemt doorheen de tijd.
- De auteurs
André Decoster is emeritus gewoon hoogleraar en Jonas Vanderkelen is wetenschappelijk medewerker van de faculteit economie en bedrijfswetenschappen aan de KU Leuven. - De kwestie
Hun ongelijkheidsonderzoek lokte veel opmerkingen uit over de inhoud en de timing van de publicatie, nu de vermogensfiscaliteit op tafel ligt in de federale formatie.
- De conclusie
De timing stond al lang vast, en er zijn gegronde redenen om de winsten die in vennootschappen blijven mee te nemen in het verdelingsbeeld, zeggen de auteurs.
In de 16 hoofdstukken van het boek overlopen we verschillende pistes die elk op hun manier, gedeeltelijk én complementair, een licht kunnen werpen op die paradox. Maar de opmerkingen de voorbije dagen gingen - tot onze grote verrassing - vooral over de timing van het verschijnen, in tweede instantie over de gebruikte methode, en deels ook over de conclusies die je eruit kan trekken voor een eventuele fiscale hervorming. Wat dat laatste betreft: dat is op zich zeker niet het onderwerp van het boek. We bespreken hier de eerste twee opmerkingen.
Ook bij ons wordt blijkbaar stap voor stap opgeschoven naar een discours van verdachtmaking van academici, wellicht vooral door wie de uitkomsten van het onderzoek liever anders had gezien.
Het project loopt eind 2024 af. We hebben in februari 2024 (!) de datum van publicatie en de conferentie vastgelegd op 3 december. Insinueren dat dat andere bedoelingen had, zegt veel over de veranderde zeden. Ook bij ons wordt blijkbaar stap voor stap opgeschoven naar een discours van verdachtmaking van academici, wellicht vooral door wie de uitkomsten van het onderzoek liever anders had gezien. Het boek is de vertaling voor een breder publiek van resultaten die al maanden publiek beschikbaar zijn op de projectwebsite en die ook in tussentijdse publieke workshops werden voorgesteld.
Nationaal inkomen
Onze irritatie over die complotachtige insinuaties wat de timing betreft geldt vanzelfsprekend niet voor de inhoudelijke opmerkingen en vragen die we kregen. Integendeel. Zeker de enkele hoofdstukken waarin we de DINA-methode gebruiken, riepen vragen en opmerkingen op. DINA staat voor Distributional National Accounts. Het is een methode die ontwikkeld werd als antwoord op vaststellingen die een van de meest eminente ongelijkheidsonderzoekers, Tony Atkinson, eind jaren 90 deed. Atkinson merkte als eerste op dat de groei van het bruto binnenlands product (bbp), de courante maatstaf voor economische welvaart, steeds minder spoorde met de inkomensgroei die gemeten wordt in enquêtes afgenomen bij gezinnen.
Dat is problematisch want ‘groei van het bbp’ is de wijdst verspreide indicator die om de haverklap in de kranten verschijnt en waarop veel mensen hun snel oordeel baseren, of het nu ‘goed gaat met de economie of niet’. Het bbp wordt berekend in een strak uitgewerkt statistisch apparaat dat aan strenge, internationaal afgesproken standaarden voldoet: de nationale rekeningen. Maar je zou hopen dat die maatstaf voor de 'taart' die elk jaar in een land geproduceerd wordt - en die verdeeld wordt over de inwoners - toch min of meer overeenkomt met andere manieren om de welvaart van mensen te meten, zoals de vermelde inkomensenquêtes. En al zeker als het die inkomensenquêtes zijn die gebruikt worden om ongelijkheid en armoede te meten.
In het boek bekijken we in detail waar het totale inkomen in de macro-economische boekhouding (het netto nationaal inkomen) afwijkt van wat we zien in de enquêtes. We geven één voorbeeld. In 2019 bedroeg het inkomen uit financieel vermogen, zoals interesten op spaarrekeningen of dividenden als opbrengst van aandelen, in de nationale rekeningen 28 miljard euro. Maar in de enquêtes vinden we slechts 2,7 miljard terug. De DINA-methode is er expliciet op gericht om het volledige nationaal inkomen te verdelen, en de ongelijkheid in die verdeling van het nationaal inkomen te volgen door de tijd heen. Daartoe gebruiken we bijkomende databronnen om de bovenstaande discrepantie zo goed mogelijk op te lossen, maar verdelen we ook inkomens die niet in de gezinnen terechtkomen. Een voorbeeld daarvan zijn de winsten die in de vennootschappen blijven. Ze maken deel uit van het nationaal inkomen. Dus verdelen we ze.
Natuurlijk vervullen ingehouden winsten een economische functie, maar dat betekent niet dat we ze niet in het verdelingsbeeld moeten of mogen betrekken.
Zeker dat laatste lokte veel reactie uit. Maar het is het logische gevolg van de weloverwogen keuze om het volledige nationaal inkomen in het verdelingsbeeld te betrekken. Natuurlijk vervullen ingehouden winsten een economische functie, een opmerking die nogal wat lezers maakten. Maar dat betekent niet dat we ze niet in het verdelingsbeeld moeten of mogen betrekken. Ook bij gezinnen vragen we ons niet af wat ze met hun inkomen doen als we alleen de ongelijkheid in inkomen willen meten.
We zijn het ook niet eens met de opmerking dat de opname van ingehouden winsten in het verdelingsbeeld de internationale vergelijkbaarheid zou hypothekeren. Integendeel zelfs. We passen net voor het eerst een methode toe die al in heel wat andere landen is toegepast, en die voortdurend wordt bijgesteld op basis van nieuwe data en vooruitgang in de statistische technieken. Onze resultaten liggen in lijn met bevindingen in die andere landen dat het beter in kaart brengen van het inkomen uit vermogen van groot belang is om een beter beeld te krijgen van de inkomensverdeling.
Interesten en dividenden
Dat kan toch niet verbazen. De jongste 15 jaar is de samenstelling van het vermogensinkomen spectaculair veranderd. In 2008 bedroegen de interesten en dividenden ontvangen door gezinnen elk 14 miljard euro. Maar in 2020 waren de interesten, die breed verspreid liggen over de hele inkomensverdeling, teruggevallen tot onder het miljard. De dividenden, die veel meer bij de hogere inkomensgroepen geconcentreerd zijn, bleven toenemen. Dat is in onze analyse de drijvende kracht achter de toename in ongelijkheid (vanaf ongeveer 2010) na een lange periode van daling.
Ook onze vaststelling dat, binnen die verruimde inkomensverdeling, ons belastingsysteem bovenaan niet langer progressief is, is internationaal gezien weinig spectaculair. Ook in veel andere landen wordt vastgesteld dat de totale belastingdruk voor de allerhoogste inkomens lager ligt dan het gemiddelde voor de hele bevolking.
Een belangrijke conclusie van ons onderzoek is dat België op het vlak van ongelijkheid, en vooral wat betreft de evolutie ervan, minder een uitzondering is dan we voorheen dachten.
Meest gelezen
- 1 Nieuwe telecomoperator Digi duikt met tarieven stevig onder de concurrentie
- 2 Klimaatvoluntarisme Depraetere jaagt coalitiepartners op stang
- 3 Hoe klop je de MSCI World-index: de succesformule van de alfa-meesters
- 4 Belegger schrikt van fitnessambities Colruyt
- 5 Onderzoek naar Didier Reynders: Nationale Loterij wijst op tweede verdachte spelersrekening