Beleg eens in de R4
De Rekenmeester brengt dagelijks het echte verhaal achter de cijfers.
Soms kun je beroepsmisvorming te ver drijven. Toen ik deze maand in Zeebrugge de ferry naar Hull nam en op het dek naar de - bij valavond best poëtische - windmolenparken Belwind en Northwind tuurde, heb ik mezelf moeten tegenhouden om niet meteen op te zoeken hoeveel procent TINC precies in die buitengaatse molenwiekers heeft.
Het antwoord : 8,8 procent van Belwind, 6,6 procent van Northwind.
TINC staat voor The INfrastructure Company. Het eerste beursgenoteerde infrastructuurfonds op het Europees continent. Op de Londense beurs wemelt het wel al langer van zulke fondsen. TINC kwam gisteren met de halfjaarcijfers, die in lijn met de prospectus bij de beursgang dit voorjaar lagen.
Het moet ons van de lever: we snappen niet waarom het voor een fonds met als we goed tellen twaalf participaties tot het begin van de herfst moet duren vooraleer ze de cijfers per 30 juni verzameld hebben.
Infrastructuurfondsen zijn ‘hot’. Grote beleggers als verzekeraars zien er een manier in om ogenschijnlijk risicoloos een hoog rendement te halen, aardig meegenomen in tijden van eeuwigdurende nulrentes.
Eigenlijk is het principe van die fondsen eenvoudig. Het is een manier voor overheden om de kosten van grote projecten naar de volgende generaties door te schuiven. Dat gebeurt omfloerst, via letterwoorden als PPP - de door Europa verketterde publiek-private partnerschappen - en SPV, buitenbalansvehikels van het soort dat Enron als hardnekkige erfenis aan de wereld heeft nagelaten.
Een voorbeeld is de A11. Die verbinding tussen Brugge en Knokke wordt het duurste stukje autosnelweg van het land. Die zal in prijzen van vandaag 760 miljoen of 63 miljoen per kilometer kosten.
Dankzij een ander letterwoord (DBFM) houdt de Vlaamse regering dat monsterproject buiten de begroting. De overheid betaalt tijdens de bouwfase niets aan de privépartners, maar betaalt later wel 30 jaar lang elk jaar 50 à 55 miljoen euro ‘beschikbaarheidsvergoeding’.
Een stabiele inkomstenstroom dus voor een fonds als TINC. Dat zo de aandeelhouders een stabiel rendement van 4,25 procent bruto ten opzichte van de intekenprijs (11 euro) kan beloven. Je belegt niet in TINC voor het koerspotentieel - dat is er niet, tenzij er onder de Gentse R4 een goudader blijkt te liggen. Wel voor het rendement.
Het recept is zo oud als de Brusselse beurs: in het prille begin - de jaren 1830 tot 1860 zeg maar - belegden Belgen niet in aandelen om de potentiële koerswinst, maar louter voor het vaste rendement dat bedrijven op de intekenprijs - doorgaans 1.000 frank - beloofden. Dat is natuurlijk prima, zolang de beloofde cashflow er ook komt.
Het lijkt ons een beetje te mooi om waar te zijn: een overheid die 1 procent rente zou betalen als ze zich rechtstreeks in de schulden zou steken, betaalt nu via de tussenweg van een PPP-lettersoep indirect 4,25 procent. Een mooie deal voor de belegger, maar als belastingbetaler hoop ik ergens dat Europa nóg strenger alle PPP’s en SPV’s onder de loep neemt.
Meest gelezen
- 1 Vlamingen met buitenlands vastgoed verliezen voordeel bij aankoop gezinswoning
- 2 Vlaamse regering bikkelt over vermogenstoets voor renovatiepremies
- 3 De Wever wil OCMW-misbruik beteugelen met bonus-malussysteem
- 4 80 miljoen euro voorlopig hoogste bod voor live mediarechten Belgisch voetbal
- 5 Belgen zijn rijker dan gezinnen elders in Europa, maar vermogen is vrij ongelijk verdeeld