Zeg niet te snel vaarwel tegen onze industrie
Nu onze (maak)industrie almaar meer onder druk komt te staan, met duizenden banen die bedreigd worden bij Van Hool, Audi Brussels en andere grote spelers lijken sommigen dat gek genoeg niet zo’n probleem te vinden. Dat is om meer dan een reden een vergissing, zegt Batist Leman, oprichter en CEO van Azumuta.
Met stijgende verbazing las ik het interview met economieprofessor en innovatiespecialiste Reinhilde Veugelers in De Tijd. Daarin laat ze uitschijnen dat het grootschalige verlies van industriejobs bij ons helemaal niet zo’n probleem hoeft te zijn, zolang we ze kunnen opvangen met meer banen in de dienstensector - bijvoorbeeld het installeren van zonnepanelen, die niet langer hier maar in China vervaardigd worden. Ook stelt ze dat innovatie, als belangrijke economische groeimotor, mee vanuit de overheid gestuurd moet worden. Met beide zaken ben ik het fundamenteel oneens.
- De auteurs
Batist Leman is de oprichter en CEO van Azumuta.
- De kwestie
Onze (maak)industrie komt almaar meer onder druk te staan, met duizenden banen die bedreigd worden bij Van Hool, Audi Brussels en andere grote spelers.
- De conclusie
Sommigen lijken dat niet zo’n probleem te vinden. Onterecht. De industrie levert waardevolle jobs op en is goed voor de handelsbalans en voor innovatie.
Zonnepanelen en windturbines
Eerst en vooral de industriejobs. Sommige aanhangers van allerhande degrowth-theorieën lijken te denken dat we die niet per se nodig hebben, of zelfs beter af zijn zonder. Die ietwat defaitistische gedachte is niet alleen kort door de bocht, ze is ook gevaarlijk en doet onze industrie oneer aan.
Tot op vandaag vormt manufacturing voor een groot stuk de basis van onze welvaart: met consumptiegoederen, medicijnen, bouwmaterialen en auto's, maar ook duurzame hightechproducten zoals zonnepanelen, windturbines, warmtepompen, enzovoort. Producten die we nodig hebben voor een duurzamere toekomst, en die dus ook heel wat opportuniteiten bieden.
Als we de productie daarvan laten vertrekken, samen met de kennis en knowhow die ermee gepaard gaan, komen die niet meer terug. Daar lichtzinnig mee omspringen is dus roekeloos, en komt neer op het strategisch verzwakken van onze positie.
De industrie creëert bovendien heel diverse jobs: van hoog- tot laaggeschoold, en alles daar tussenin. Hetzelfde kan vaak niet gezegd worden van dienstenjobs, zeker niet de jobs die je kunt ‘exporteren’ of vanop afstand kunt aanbieden. Die veelzijdigheid aan jobs is een vitale troef voor onze arbeidsmarkt; massaal banenverlies in de productiesector slecht nieuws voor onze nu al te lage tewerkstellingsgraad.
Ten slotte resulteert de export van die geproduceerde goederen ook in een positieve handelsbalans. Het belang daarvan voor een gezonde economie hoef ik niet uit te leggen.
Het voorbeeld van Israël dat Veugelers aanhaalt, houdt in dat opzicht geen steek. Hoewel dat land inderdaad veel investeert in onderzoek en ontwikkeling, groeit zijn manufacturing output jaar op jaar met 7,6 procent. Bovendien beschikt het land over een handelsoverschot van ruim 25 miljard. Als we vandaag in België een positieve handelsbalans hebben, dan is dat ook aan onze industrie te danken: de Belgische handelsbalans voor diensten was in 2022 namelijk negatief (-1,34 miljard euro).
Innovatie
Ook als het gaat over industrieel beleid, en dan specifiek de rol die de overheid te spelen heeft voor innovatie, ben ik het grondig oneens met de visie van professor Veugelers. Innovatie dient niet overheidsgestuurd te zijn, maar vanuit de markt te komen, zoals dat historisch altijd gegaan is. En daarvoor hebben we een sterke industrie nodig.
Innovatie dient niet overheidsgestuurd te zijn, maar vanuit de markt te komen, zoals dat historisch altijd gegaan is. En daarvoor hebben we een sterke industrie nodig.
Wil de overheid bijdragen tot een sterke industrie en innovatie stimuleren, dan is (nog meer) inmenging of regelgeving dus niet het antwoord. Nu al zie je door het subsidiebos de bomen niet meer. Door kwistig met subsidies te strooien, en zo soms niet-levensvatbare bedrijven kunstmatig in leven te houden, bewijs je noch die bedrijven noch onze begroting een dienst.
De overheid kan wel marktbeschermend optreden om oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Dan kan door importtarieven of zelfs importverboden voor bedrijven en landen die het spel niet volgens de regels spelen of niet aan onze normen voldoen. Denk aan producten die door kinderen of in bijzonder vervuilende omstandigheden gemaakt zijn, of met behulp van buitensporige staatssteun, zoals goedkoop Chinees staal of elektrische auto’s.
Pas als dat gebeurt en je die marktverstorende factoren van buitenaf weert, creëer je ruimte voor innovatie bij onze bedrijven, en kan je de markt echt haar werk laten doen.
Meest gelezen
- 1 Fabien Pinckaers, de man achter miljardenbedrijf Odoo: ‘Ons grote geluk is dat de concurrentie shit is’
- 2 De must-reads van het weekend
- 3 Ghelamco-eigenaar Paul Gheysens verkoopt duurste penthouse van België
- 4 Chinees gepoker met grondstoffen kan Europa zuur opbreken
- 5 Belgische olie-invoer spekt Russische oorlogskas en Poetins paleis