Waarom domineren landen één specifieke olympische sport?

Professor management aan de University of New South Wales in Sydney

Op de Olympische Spelen domineert Australië in het zwemmen, Japan in het judo en België in het wielrennen. 'Zodra een land een klein beetje voordeel heeft opgebouwd in een sport, kan het daarin efficiënter capaciteit uitbouwen', zegt Frederik Anseel.

Vier jaar lang heb ik gewacht om deze column te kunnen schrijven. Dit is mijn week. Als kersvers Australisch burger spring ik elke morgen uit bed aangevuurd door het gejuich en applaus bij de buren. De eerste week van de Olympische Spelen is traditioneel de zwemweek. De Australische zwemmers zijn vrijwel onklopbaar.  Australië pronkt in de top drie op het medaillebord, bijna louter op basis van zijn zwemsuccessen. Dat is slechts tijdelijk. Naarmate de Olympische Spelen vorderen, zullen andere landen de top overnemen.

Waarom is Australië dominant in zwemmen? Waarom die vraag mij fascineert, is niet alleen om de Olympische Spelen te begrijpen. Ik denk dat het antwoord een land ook kan helpen economisch succesvol te zijn. Er zijn twee principes die dominantie in één sport verklaren. Het eerste is: talent is gelijk verdeeld, maar opportuniteit niet. Het tweede: bouw een comparatief voordeel.

Advertentie

'Het zit in de cultuur'

Het gaat natuurlijk niet alleen over Australië, maar over elk land dat, ondanks een kleiner aantal inwoners, een dominantie heeft in één specifieke sport. Japan is dominant in judo, Frankrijk in schermen, België in wielrennen, Nederland in schaatsen, Jamaica in spurten, Rusland in synchroonzwemmen, Kenia in langeafstandlopen, China in tafeltennis, Zuid-Korea in boogschieten... 'Natuurlijk', zegt u, 'ze zijn er altijd al goed in geweest.' Maar dat is geen uitleg. De vraag is: waarom zijn ze er altijd goed in geweest? 'Het zit in hun cultuur' is ook een beetje vaag als verklaring. Wat zit er dan precies in hun cultuur?

Een land dat aan goed talentmanagement wil doen, moet nadenken over zijn comparatief voordeel en opportuniteiten creëren om talent te laten uitblinken.

Laten we Australië als voorbeeld nemen en beginnen met het opportuniteitsprincipe. Niemand zal serieus beargumenteren dat er in de Australische genenpool - een migratieland bij uitstek - een genetisch voordeel zit dat van Australiërs betere zwemmers maakt. Bij Jamaica en Ethiopië voor de loopnummers valt dat wel te beargumenteren.

Als het aangeboren talent voor sport in Australië even mooi verdeeld is als in andere landen, waarom blinkt het dan uit in zwemmen? Het antwoord is opportuniteit. Australië is een warm land met veel zon en oceaanstranden, en is rijk genoeg om veel zwembaden aan te leggen. Er zijn nog landen in die situatie, maar door de Engelse kolonisatie is er al generaties lang aandacht voor zwemlessen, wat tot een vroeg voordeel leidde in zwemwedstrijden.

Advertentie

Aandacht en geld

Dat brengt ons tot het tweede principe: een comparatief voordeel. Zodra een land een klein beetje voordeel heeft opgebouwd in een sport, kan het efficiënter capaciteit uitbouwen in die sport. De vroege zwemlegendes zijn beschikbaar om nieuwe, jonge talenten te trainen. De vroege successen trekken de aandacht, net als geldschieters die infrastructuur bouwen. Verhalen in de media lokken kinderen en families die jong aan de sport beginnen.

Advertentie

Die opportuniteiten trekken atletisch talent aan voor de zwemsport, dat anders en elders misschien naar hockey, wielrennen of voetbal zou zijn gegaan. De eerdere successen maken het ook politiek gemakkelijker te verantwoorden om massaal te blijven investeren in zweminfrastructuur en zwemmers. Het resultaat van een initieel klein geografisch voordeel is nu een structureel en cultureel comparatief voordeel dat bijna niet meer in te halen is door andere landen.

Inhaalrace

Dezelfde logica gaat op voor Belgisch wielrennen of Nederlands schaatsen. Een inhaalrace is moeilijk, maar niet onmogelijk. Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk tonen dat, mits er een immense investering in infrastructuur en capaciteit komt, het mogelijk is om aan vroege talentidentificatie en -ontwikkeling te doen. Maar dat kost dus veel inspanningen.

De economische les voor landen is dat beide principes toepasbaar zijn op talentmanagement. In een globale vrijhandelsmarkt hebben landen er alle voordeel bij om te specialiseren in bepaalde activiteiten die ze relatief goedkoper kunnen produceren. Zo’n comparatief voordeel wordt cumulatief voordeliger omdat het na verloop van tijd vanzelf talent en investeringen aantrekt.

Talent is plooibaar en multi-inzetbaar. Hetzelfde talent dat techondernemer wordt in Silicon Valley, gaat misschien in Parijs de luxe-industrie in, of in Zürich in de finance. Een land dat aan goed talentmanagement wil doen, moet nadenken over zijn comparatief voordeel en opportuniteiten creëren om talent te laten uitblinken.

Advertentie
Gesponsorde inhoud