De meeste pensioenplannen van werkgevers zijn vandaag van het type ‘vaste bijdrage’. In de meeste gevallen betekent dit dat er maandelijks twee stortingen worden gedaan in het pensioenplan: een bijdrage van de werkgever en een bijdrage van de werknemer. De werkgeversbijdrage is zowel voor de werkgever als voor de werknemer een fiscaal interessant alternatief voor loon. De werknemersbijdrage geniet minder fiscale voordelen, en vormt doorgaans ook het kleinste deel van de twee.
- Pensioencrisis kost overheid elk jaar 1 miljard extra
- 'Werken tot 65? Liever niet': romantische droom of zware financiële nachtmerrie?
- Klaar voor de pensioenjackpot? Waarom storten in januari het meest opbrengt
De bijdragen worden berekend volgens een formule die u kunt terugvinden in het pensioenreglement van uw onderneming en die ook voor elke onderneming kan verschillen.
VOORBEELD:
Een werkgever maakt bij de berekening van de jaarlijkse werkgeversbijdragen in het pensioenplan gebruik van de formule: (2% x S1) + (6% x S2). Hierbij is S1 het jaarloon van de werknemer, begrensd op 63.944,74 euro. S2 is het deel van het jaarloon van de werknemer dat boven dat plafond uitkomt. Op basis van de formule zal de werkgeversbijdrage voor een werknemer met een jaarloon van 70.000 euro dan jaarlijks 1.642,21 euro bedragen (2 procent van 63.944,74 euro en 6 procent van 6.055,26 euro). Dat komt neer op 136,85 euro per maand. Een gelijkaardige berekening, maar met andere percentages, gebeurt voor de werknemersbijdrage.
Wie echter denkt dat deze 136,85 euro maandelijks ook netto in uw pensioenspaarpot verdwijnt, heeft het verkeerd voor. Het exacte bedrag zal afhangen van verschillende factoren.
1. Overlijdensdekking
Aan uw pensioenplan hangt doorgaans een overlijdensdekking vast. Sterft u voor u met pensioen gaat, dan zullen uw nabestaanden een bedrag krijgen. Het bedrag vindt u op de pensioenfiche die u jaarlijks krijgt toegestuurd van uw werkgever en die ook te raadplegen is op mypension.be.
In de meeste pensioenplannen zal de premie voor de overlijdensdekking volledig ten laste zijn van de werkgever, boven op het spaarbudget. ‘Bij plannen waarbij de premie overlijden wel in mindering wordt gebracht van het budget kan de verzekerde de hoogte van het overlijdenskapitaal zelf kiezen’, luidt het bij AG Insurance. Het gaat dan over cafetariaplannen.
De regering heeft aan de toezichthouder FSMA een onderzoek gevraagd naar het kostenniveau van de aanvullende pensioenen. De uitkomst van het onderzoek wordt in de komende maanden verwacht.
Hoe hoog de premie voor de overlijdensdekking precies is, hangt af van veel factoren, onder meer van uw leeftijd. ‘De gemiddelde risicopremie voor een overlijdenskapitaal van 35.000 euro bedraagt ongeveer 0,03 procent van het overlijdenskapitaal. Voor jongere werknemers is dat lager, voor oudere hoger’, luidt het bij verzekeraar P&V.
Een werknemer moet dus te weten komen of de werkgeversbijdrage inclusief of exclusief de premie voor overlijdensdekking is. Dat kunt u meestal terugvinden in het pensioenreglement. Soms is het ook opletten geblazen voor verwarring op de loonfiche. Als de werkgeversbijdrage daar wordt getoond, gaat het vaak om de volledige bijdrage, inclusief premie voor overlijdensdekking.
2. Dekking voor doorstorting premies
Bij langdurige arbeidsongeschiktheid hebt u niet altijd de garantie dat ook de premies in het aanvullend pensioen worden doorbetaald. Hiervoor moet een aparte verzekering zijn afgesloten, die ook deel kan uitmaken van het pensioenplan. Voor deze premies geldt doorgaans dezelfde werkwijze als voor de premies van de overlijdensdekking. In de meeste gevallen zullen deze premies ten laste zijn van de werkgever en zullen ze dus boven op het spaarbudget komen. De premies voor deze verzekering liggen wel lager dan die voor de overlijdensdekking. ‘De gemiddelde premie voor een waarborg premievrijstelling bedraagt ongeveer 3 procent van de premies voor de overlijdenswaarborg en de opbouw van het pensioenkapitaal’, luidt het bij P&V.
3. Taksen
En dan is er nog de premietaks. Op de werkgeversbijdrage geldt een premietaks van 4,4 procent en op het gedeelte pensioenopbouw een socialezekerheidsbijdrage van 8,86 procent. Die taksen zijn doorgaans ten laste van de werkgever en komen boven op het gedefinieerde premiebudget in de groepsverzekering. Op de werknemersbijdrage is alleen een premietaks van 4,4 procent van toepassing. Ook die komt doorgaans ten laste van de werkgever.
Volgens Franky Stevens, die voor Mercer bedrijven begeleidt bij hun pensioenplannen, bestaan er toch nog plannen waarbij de taksen inbegrepen zitten in de premies. ‘Dat wil zeggen dat van het totale premiebedrag eerst de taksen worden afgetrokken voor die in de pensioenspaarpot gaan. Dat komt echter niet vaak voor. Ik schat dat minder dan 5 procent van de reglementen zoiets bepaalt. Het gaat meestal om oude reglementen die als deel van een cao zijn onderhandeld’, zegt Stevens.
4. Kosten
Een belangrijk element in de bepaling van wat er netto in uw pensioenplan terechtkomt, zijn de kosten. In de pensioenplannen met vaste bijdrage wordt het niveau van de kosten bepaald door de complexiteit van het plan. De kosten kunnen zich ook op verschillende niveaus situeren, waardoor er weinig transparantie is. De belangrijkste kosten zijn deze die geheven worden op de premies. Volgens Stevens schommelen die tussen 1 en 7 procent. ‘7 procent is wel een maximum. Dat komt niet vaak meer voor.’
Een rondvraag bij enkele verzekeraars bevestigt de soms brede marges waarin de kosten kunnen schommelen. Bij marktleider AG Insurance liggen de kosten op 1 à 2 procent van de gestorte premies. Bij Baloise situeren ze zich in de vork van 1 tot 5 procent. Ook P&V spreekt over kosten die maximaal 5 procent bedragen.
‘Defined contribution’ versus ‘defined benefit’
De meeste pensioenplannen vandaag zijn van het type ‘defined contribution’. Dat betekent dat er een bepaald bedrag maandelijks in het pensioenplan wordt gestort. Welk kapitaal u dan op pensioenleeftijd hebt opgebouwd, zal afhankelijk zijn van het rendement. De plannen met vaste bijdrage hebben de voorbije jaren de plannen met een vaste uitkering (‘defined benefit’) bijna volledig verdrongen. In die plannen wordt een bedrag afgesproken dat uw werkgever zal uitkeren op pensioenleeftijd. Ongeacht de evolutie van de rendementen is de werkgever verplicht dat bedrag op te hoesten. Zeker in een context van ultralage rentes vormen deze plannen een blok aan het been voor de werkgever.
Volgens Stevens zijn de tarieven van nieuwe plannen de voorbije jaren gedaald, maar zijn de kosten van oude plannen doorgaans onaangeroerd gebleven. ‘De meeste bedrijven kijken niet meer naar de kostenstructuur van hun pensioenplan zodra het contract is afgesloten. Dat komt omdat een herziening tijdens de rit moeilijk tot onmogelijk is voor zulke langetermijncontracten’, zegt hij. Dus is het risico groot dat veel plannen nog kosten van 5 procent hanteren. Bij kosten van 5 procent en een jaarrendement van 1,75 procent betekent dit dat de stortingen al bijna 3 jaar moeten oprenten voor de kosten zijn terugverdiend.
De regering heeft aan de toezichthouder FSMA wel een onderzoek gevraagd naar het kostenniveau van de aanvullende pensioenen. De uitkomst van het onderzoek wordt in de komende maanden verwacht.
Het is dus duidelijk: de bijdragen in het pensioenplan vloeien niet volledig naar de pensioenspaarpot. Dat verklaart ook waarom de opgebouwde reserves in het pensioenplan elk jaar minder snel lijken te groeien dan wat u op basis van de maandelijkse bijdragen zou kunnen verwachten. Komt daarbij dat u als werknemer ook geen idee hebt van de rendementen die de stortingen opleveren. Heeft uw werkgever gekozen voor een pensioenfonds, dan kunnen de rendementen jaarlijks fors schommelen. Over een periode van 37 jaar haalden pensioenfondsen een gemiddeld rendement van 6,7 procent per jaar. Gecorrigeerd voor inflatie blijft er een reëel rendement van 4,6 procent over.
Heeft uw werkgever gekozen voor een groepsverzekering van het type tak 21, dan is er sprake van een gegarandeerd rendement, vermeerderd met een winstdeelname. De meeste verzekeraars boden de voorbije jaren een totaal rendement van 1,75 procent. Dat is het minimumrendement dat werkgevers jaarlijks gemiddeld op de stortingen moeten garanderen. Kunnen verzekeraars of pensioenfondsen dat gemiddelde rendement niet leveren, dan moet de werkgever bijpassen.
Dat u niet weet welk bedrag netto in uw pensioenspaarplan terechtkomt en hoeveel rendement de stortingen opleveren, maakt dat het voor u als werknemer onmogelijk is om de rekening zelf te maken. Dus kunt u niet anders dan voortgaan op de bedragen die u op uw jaarlijkse pensioenfiche vindt. Op die fiche staan de opgebouwde reserves, het kapitaal dat u bij gelijkblijvende omstandigheden op pensioenleeftijd zult opstrijken en het kapitaal dat uw nabestaanden krijgen bij vroegtijdig overlijden.