‘Zijn dagboek leest als een kasboek’
De Duitse renaissancemeester Albrecht Dürer verbleef vijfhonderd jaar geleden een jaar in de Lage Landen. Hij was op zoek naar roem en fortuin, maar het pakte anders uit. Het Suermondt- Ludwig-Museum in Aken blikt terug op de reis in een prachtige expo.
Soms heb je geen teletijdmachine nodig om precies te weten wat eeuwen geleden gebeurde. De Duitser Albrecht Dürer (1467-1528), een van de allergrootste renaissancekunstenaars, hield van zijn reis in de Lage Landen een dagboek bij. ‘Ik zou het een kasboek durven te noemen. Hij vermeldt meticuleus al zijn inkomsten en uitgaven. Tegelijk krijg je een gedetailleerd beeld van waar hij was en wat hij deed’, zegt Peter van den Brink, de curator van de tentoonstelling ‘Dürer war hier’.
Kopieën van het dagboek zijn bewaard gebleven. In de expo in Aken zijn fragmenten uit een uitgave van 1550 te zien. In 2008 verscheen nog een nieuwe Nederlandse vertaling, gewoon te koop in de boekenwinkel. Het dagboek is niet meteen grote literatuur, het is vooral een ongemeen boeiend tijdsdocument. Over ‘De aanbidding van het Lam Gods’ en zijn bezoek aan Gent schrijft Dürer bijvoorbeeld: ‘Daarna zag ik het Johannesaltaar (zo heette het toen, red.), een buitengewoon mooi en goed doordacht schilderstuk, en in het bijzonder Eva, Maria en God de Vader zijn erg goed. Daarna zag ik de leeuwen en ik heb een ervan met een stift getekend.’ Wat verder schrijft hij dat hij in de herberg vijf stuivers heeft uitgegeven. Zo gaat het de hele de tijd voort.
De tentoonstelling in het Suermondt- Ludwig-Museum is geen Dürer-show waar je van het ene geschilderde meesterwerk in het andere duikelt. Ze houdt zich strak aan het thema van de reis door de Lage Landen. In die periode schilderde Dürer amper. Meer dan vijf schilderijen zijn er dan ook niet te zien. Maar alleen al zijn ‘Hiëronymus’ uit 1521 is de verplaatsing waard.
‘In zijn dagboek spreekt Dürer over twintig schilderijen. Maar een deel had hij meegebracht om te verkopen. In de Lage Landen maakte hij vooral tekeningen. We gaan uit van een productie van 120. Ze zijn ook niet allemaal bewaard gebleven, maar we tonen er toch zo’n negentig. Voor mij is Dürer in de eerste plaats een tekenaar en graficus. Daarin is hij onovertroffen’, zegt Van den Brink.
Dürers werken worden aangevuld met een negentigtal werken van tijdgenoten. Het gaat om topschilders als Joos van Cleve, Quinten Matsijs en Jan Gossaert, die door Dürer werden beïnvloed.
Lobbyen
Dürer vertrok op 12 juli 1520 met zijn vrouw Agnes vanuit Nürnberg naar Antwerpen. Het was geen plezierreis, veeleer een zakentrip. In 1519 was de Oostenrijkse keizer Maximiliaan I gestorven. Hij was een grote fan en geldschieter van Dürer: hij schonk hem een jaarinkomen van 100 gulden. Maximiliaan werd opgevolgd door keizer Karel V. Dürer wilde hem ervan overtuigen de dotatie voort te zetten en achtte het nuttig te lobbyen bij Margaretha van Oostenrijk, de landvoogdes van de Nederlanden en tante van de nieuwe keizer. Ze resideerde in Mechelen. Vandaar de reis. En passant wilde Dürer de kroning van Karel tot nieuwe keizer in Aken bijwonen.
Maar er is meer dan die de officiële versie, zegt Van den Brink. ‘Dürer was niet gespeend van enige eigendunk. Hij vond zichzelf de grootste hedendaagse kunstenaar. Hij zag zijn reis als een lange triomftocht door de Nederlanden. Hij had great expectations, om het op z’n Dickens’ te zeggen. Het woord tegenslag, stond niet in zijn woordenboek.’
Het draaide anders uit. De grootste tegenslag was zijn relatie met Margaretha van Oostenrijk. Ze lobbyde met succes bij Karel V om Dürers toelage te bestendigen, maar verder ging ze niet. Dat was een streep door de rekening.
‘Dürer wilde tijdens zijn verblijf in Antwerpen - de stad was zijn uitvalsbasis tijdens zijn reis - een monumentaal altaarstuk schilderen, ‘Sacra Conversazione’, naar analogie van een gelijkaardig werk dat hij in Venetië had geschilderd. De expo toont voorbereidende schetsen. ‘Hij dacht in Margaretha een financier voor het project te hebben gevonden. In juni 1521 bezocht hij haar in Mechelen. Als geschenk had hij een portret van Maximiliaan I bij zich. Ze wees het af. Ze vond het lelijk. Dürer kon zijn project niet eens voorstellen’, zegt Van den Brink. Hij zou het nooit maken.
Margaretha’s afwijzing was niet artistiek, maar politiek. Dürer was een overtuigde lutheraan. De landvoogdes van de Nederlanden kon het zich niet veroorloven een protestantse kunstenaar te steunen. Het was al haast een mirakel dat de streng katholieke keizer Karel de Duitse schilder financieel bleef steunen.
De tegenslag weerhield Dürer er niet van achteloos prachtige tekeningen uit zijn mouw te schudden in het jaar dat hij in de Nederlanden was. De expo bulkt ervan. De kop van een walrus valt op. En een doorleefde tekening van de 20-jarige Katherina. Ze was de dienstbode - lees: slavin - van de Portugese handelsvertegenwoordiger in Antwerpen João Brandão, bij wie Dürer geregeld verbleef. Het werk is de geschiedenis ingegaan als de eerste tekening van een Afrikaanse vrouw in de westerse kunstgeschiedenis.
Ook mooi is een tekening van de Scheldepoort aan het Steen in Antwerpen. Van den Brink: ‘Dürer tekent niet meer dan de rivier, wat boten en het gebouw. Hij laat veel ruimte open, wat gedurfd was.’
Nieuwsgierig
Dürer mag dan ambitieus en hovaardig zijn geweest, zijn tekeningen tonen dat hij ook nieuwsgierig was. ‘In zijn dagboek spreekt hij weinig over kunst en andere kunstenaars. Hij vond dat niet zo interessant. Liever ging hij kijken naar zaken die hij niet kende’, zegt Van den Brink. In Antwerpen was dat een grote processie. In Brussel zag hij exotische geschenken die de ontdekkingsreiziger Hernán Cortés uit Mexico had meegebracht voor Karel V.
Tussen al die uitstapjes door werd Dürer weleens gesommeerd om portretten van hoge heren te maken. ‘Ik werd in zeven haasten opgetrommeld om de koning van Denemarken te tekenen en daarna moest ik met hem dineren’, schrijft hij laconiek.
Albrecht Dürer dacht altijd economisch: tekenen was lucratiever dan schilderen.
Tekenen was een belangrijke bron van inkomsten, zegt Van den Brink. ‘Dürer kreeg per tekening 1 gulden, wat goed betaald was voor de inspanning die hij daarvoor moest leveren. Voor een geschilderd portret kreeg hij 8 gulden, maar daar kroop veel meer tijd en werk in. Dürer dacht altijd economisch: tekenen was lucratiever dan schilderen.’
In 1521 vertrok Dürer terug naar Duitsland. ‘In Aken aten we met zijn allen voor 14 stuivers’, noteert hij nog. Wat hij toen niet wist, was dat hij tijdens een bezoek aan Zeeland - hij ging een aangespoelde walvis en een majestueus altaarstuk van Jan Gossaert bekijken - een infectie opliep. Volgens de overlevering ging het om chronische malaria, al worden daar nog altijd vragen bij gesteld. Dürer kreeg sindsdien wel voortdurend af te rekenen met koortsaanvallen, flauwtes en andere ongemakken. Hij stierf in 1528 in zijn geboortestad Nürnberg.
‘Dürer war hier’ loopt tot 24 oktober in het Suermondt-Ludwig-Museum in Aken.
Meest gelezen
- 1 Belgen zijn rijker dan gezinnen elders in Europa, maar vermogen is vrij ongelijk verdeeld
- 2 'Rusland viel Oekraïne aan met intercontinentale ballistische raket'
- 3 Vlamingen met buitenlands vastgoed verliezen voordeel bij aankoop gezinswoning
- 4 Vlaamse regering bikkelt over vermogenstoets voor renovatiepremies
- 5 Zijn nieuwe staatsbons aantrekkelijk?