Jeroen Brouwers: ‘Wat een raar idee heb jij van mij'
Jeroen Brouwers schreef met ‘Cliënt E. Busken’ een adembenemend en verwoestend boek over een man met dementie. ‘Je moet me er verder niets over vragen. Ik ken die man niet.’
Dirigent. Componist. Robotingenieur. Schrijver. Zwemkampioen. Vriend van koningin Beatrix. Kind aan huis in het Vaticaan. Cryptozoöloog ook. Het hoofdpersonage in het nieuwe boek van Jeroen Brouwers (79) is veel tegelijk.
‘Ja, die meneer Busken waant zich wel wat’, zegt Brouwers. ‘Het is een megalomaan mannetje. Maatschappelijk mislukt, denk ik. Hij moet wel erudiet zijn geweest. Daar ga ik van uit. Ik ken hem natuurlijk ook niet. Je moet me verder niets vragen over hem. De dingen die hij zegt, komen uit zijn mond. Ik heb daar niets mee te maken. Ik zou hem weleens willen ontmoeten. Hij lijkt me interessant.’
Als de fotografe vraagt wat een cryptozöloog is, zegt Brouwers: ‘Die bestudeert dieren die niet bestaan. Eenhoorns en zo. Het woord bestaat echt, hoor.’
De bejaarde meneer Busken is na een val in een verzorgingsinstelling voor dementerenden terechtgekomen. Uit protest tegen zijn opsluiting simuleert hij dat hij doof en stom is. Maar zijn gedachten ratelen 264 pagina’s door, warrig en ondoorgrondelijk.
Men ziet mij niet, men kent mij niet. Ik ben geen clown of televisiefiguur.
Client E. Busken’ is een ontluisterend, adembenemend en verwoestend boek over ouderdom, het verlies van onafhankelijkheid, een haperend geheugen en geestelijke achteruitgang. Ik opper dat het op een bepaalde manier ook lelijk is. Daar lijkt Brouwers niet van gediend. ‘Ik bedoel dat ik bij het lezen dacht: ‘Ik wil niet oud worden’, zeg ik snel.’ ‘Je zal er niet aan ontsnappen’, antwoordt hij droog.
De lelijkheid schuilt in de details van de fysieke en mentale aftakeling van meneer Busken. Hoe hij een schijnbaar willoze speelbal wordt van psychiaters en verplegend personeel. Alle verzet is nutteloos. ‘Ik raakte ernstig in de war van dit driehoeksgesprek, waar ze mij op deze wielen als vierhoek bij hadden gezet, maar ze deden of ik er niet bij aanwezig was, over mij confererend als over een opgezet dier, indien al niet als over een stoeptegel of een metaal uit de kosmos, daar vrijgekomen na een sterrenbotsing.’
Brouwers schreef vier jaar aan ‘Client E. Busken’. ‘Het boek had twee jaar geleden al klaar moeten zijn. Maar zoals u weet is mijn gezondheid niet te best. Het is in en uit het ziekenhuis. Het boek is in flarden geschreven, met de moed der wanhoop bijna. Ik wilde geen onvoltooide symfonie achterlaten zoals Franz Schubert. Het was alles of niets. In november was het handschrift klaar. Daarna heeft een meisje uit de buurt het in de computer ingevoerd.’
U schrijft nog met de hand?
Jeroen Brouwers: ‘Altijd. Ik kan technisch niet met een computer om. Schrijven is voor mij ook een fysieke daad. Ik moet de pen op het papier voelen. Het doet me ook zorgvuldiger nadenken. Op een scherm verschijnen de woordjes en denk je al snel: ‘Het staat er, klaar.’ Maar zo werk ik niet.
Ik schrijf hoogstens tien, twintig regels per dag waaraan ik voortdurend schaaf.’
Was u onzeker tijdens het schrijven van ‘Client E. Busken’?
Brouwers: ‘Ik ben altijd onzeker, maar dit keer nog meer. Ik heb naar ik meen een nieuw genre uitgevonden op mijn tachtigste. Toch mooi als afscheid, als later zou blijken dat dit mijn laatste boek was. Ik kruip in het hoofd van een dementerende, chagrijnige man en probeer zijn ratelende gedachten weer te geven. Dat is naar ik weet nog nooit gedaan. Natuurlijk word je daar onzeker van. Probeer maar eens te schrijven over een verward brein. Je moet als schrijver toch geloofwaardig blijven. De ene gedachte moet logisch volgen op de vorige. Dat was niet gemakkelijk. Het boek gaat eigenlijk over niets. In die zin kan je het misschien lelijk noemen. Ik heb af en toe gedacht te stoppen en aan iets anders te beginnen. Omdat het zo’n raar en bizar boek is.’
Toch lijkt u ook pret te hebben gehad bij het schrijven. In al zijn verwardheid en megalomanie is meneer Busken soms ook grappig.
Brouwers: ‘Pret? Nee. Dat suggereert dat ik met mezelf zat te schaterlachen. Maar ik heb af en toe geglimlacht, ja. Ik heb mezelf zeker in het begin in toom moeten houden. Er zijn wat passages gesneuveld. Door die onzekerheid.’
Vraagt u weleens raad aan iemand?
Brouwers: ‘Nee. Het boek is van mij. Ik geef het aan de uitgever en die geeft het uit. Klaar. Zonder commentaar. ‘Mooi boek’, zeiden ze. Dat was het. Er komt geen redacteur bij te kijken. Ik heb die niet nodig. Is dat hoogmoedig? Ik ben de schrijver. Ik zou zenuwachtig worden van iemand die meent dat ‘jij’ ‘ik’ moet worden. Of dat je beter in de verleden tijd schrijft dan in de tegenwoordige.’
Hebt u research gedaan naar dementie?
Brouwers: ‘Een vriendin van mij is in zo’n instelling terechtgekomen. Ik ben haar vaak gaan bezoeken. Dan leer je wat. Ik voelde wel een zekere dankbaarheid omdat iemand aandacht aan haar schonk. Maar je weet het niet zeker.’
U begrijpt dat veel lezers zich zullen afvragen of het boek autobiografische elementen bevat.
Brouwers: ‘Meneer, ik ben Busken niet. Dat heb ik al gezegd. (wijst naar zijn rolstoel) Die hebben we gemeen. Ik ben niet verward. Af en toe duikt weleens een gelijklopend elementje op. Ik moet het ergens vandaan halen. Maar heel weinig.’
‘Client E. Busken’ is eigenlijk een boek over taal.
'Het boek is in flarden geschreven, met de moed der wanhoop bijna. Ik wilde geen onvoltooide symfonie achterlaten zoals Franz Schubert. Het was alles of niets.'
Brouwers: ‘Precies. Het zal u vast niet zijn ontgaan dat Busken over een uitgebreide woordenschat beschikt. Zijn taal borrelt aan alle kanten. Je kan gedachten nooit stoppen, hoe verward ze ook zijn. Probeer maar eens niet te denken. Dat gaat niet. Busken heeft het ook moeilijk met de verschuiving in de taal. De omfloersing. Sterven is tegenwoordig heengaan. Neger mag je ook niet meer gebruiken. Blank moet wit zijn. Maar waarom eigenlijk?’
Wanneer begon u zich oud te voelen?
Brouwers: ‘Op mijn zestigste begon ik erover na te denken. Daarna gaat het snel, hoor. Je ogen worden minder, je haar valt uit, je tanden slijten. De aftakeling is verschrikkelijk. Laat ik het zo formuleren: er is geen enkel lichaamsdeel dat nog naar mijn tevredenheid functioneert.’
In het boek zegt meneer Busken dat vooral vrouwen zich afvragen of zijn werk autobiografisch is. Ervaart u dat ook zo?
Brouwers: ‘Hoe kan ik dat weten? Ik ken mijn lezers toch niet? Het zal me worst wezen wie mijn boeken leest. Wat kan mij het schelen. Dat zinnetje gebruikt Busken trouwens ook vaak. Het enige dat mij interesseert, is de verkoop van mijn boeken. Ik leef daarvan.’
Maar in uw lange carrière hebt u op literaire feestjes of lezingen toch lezers ontmoet, of brieven gekregen van fans?
Brouwers: ‘Maar meneer, ik kom nooit buiten. Wat een raar idee heb jij van mij. Ik geef geen lezingen, ik ga niet naar feestjes. Nooit gedaan. Brieven? Misschien dertig. Ik kan me dat niet spontaan herinneren. Dat zegt genoeg. Men ziet mij niet, men kent mij niet. Ik ben geen clown of televisiefiguur. Toen ik in 1964 debuteerde, zag je geen schrijvers op tv. Dat bestond niet. Ik ben een schrijver. Punt.’
De tafel waaraan we zitten, is omringd met kasten waar de boeken in dubbele rijen staan. ‘Alles wat voor 2000 in het Nederlandse taalgebied is verschenen, staat hier. Ik denk wel dat ik het meeste heb gelezen.’
We vragen of hij weleens jaloers is op een boek. ‘Wat is dat nou weer voor een vraag. Natuurlijk niet. Ik heb bewondering. Voor Mulisch, voor Boon, voor de poëzie van Claus. Maar nooit heb ik het gevoel: had ik dat boek maar geschreven. Zou er iemand zijn die denkt: ‘Had ik ‘De zondvloed’ van Brouwers maar geschreven?’
Jeroen Brouwers (79) werd geboren in Batavia, het huidige Jakarta. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam hij met
zijn familie in een Japans interneringskamp terecht.
In 1947 verhuisde hij naar Nederland. Sinds 1993 woont hij in België. Zijn eerste verhalenbundel verscheen in 1964, zijn eerste roman ‘Joris Ockeloen en het wachten’ in 1967. Zijn verleden
in Indonesië verwerkte hij in de trilogie ‘Bezonken rood’, ‘Het verzonkene’ en ‘De zondvloed’. Andere bekende boeken zijn ‘Geheime kamers’ en ‘Hout’. Hij kreeg tal van literaire prijzen.
De literaire actualiteit volgt Brouwers met mondjesmaat. ‘Ik ben op de hoogte van de nieuwe Wieringa, Grunberg, Pfeijffer, Lanoye. Ik lees ze wel niet meer altijd. De afdeling hedendaagse literatuur staat boven. Het is het terrein van mijn partner, die docente literatuur is aan de Universiteit Antwerpen.’
We nemen twee kamers verder nog een foto in het kolossale knipselarchief van Brouwers. Elke recensie of interview met een Nederlandstalige schrijver van de afgelopen vijftig jaar houdt hij bij in mappen. ‘Als de map te dik wordt, krijgen ze een doos’, zegt hij droog. ‘Hebben jullie wel genoeg?’, vraagt Brouwers behulpzaam bij het afscheid.
Het brengt ons op de afbraak van zijn huis in een bos in Zutendaal. Brouwers woonde er 23 jaar, tot een rechter besliste dat het huis nooit had mogen worden gebouwd. Hij verhuisde naar een moderne woning in Lanaken. ‘Ik mis dat huis nog elke dag. Het bos vooral. Het huis heeft geen enkel spoor achtergelaten. De plek is teruggeven aan de natuur. Je loopt er voorbij alsof er nooit iets heeft gestaan.’
‘Cliënt E. Busken’ verschijnt donderdag bij Atlas Contact, telt 264 pagina’s en kost 21,99 euro.
Meest gelezen
- 1 5 favoriete aandelen van Alexander Roose: 'Met dit aandeel surf je op de renaissance van nucleaire energie'
- 2 Radiozender Nostalgie+ krijgt van regulator forse boete en ‘laatste kans’
- 3 Grootste aandeelhouder Brussels Airport wil andere oorden opzoeken
- 4 Een op acht jonge werknemers heeft symptomen van burn-out
- 5 Proximus 9 miljard minder waard in tien jaar, maar is dat de schuld van de CEO?