(netto/tijd) – De bankencommissie van Kamer en Senaat schoof verschillende ingrepen naar voren om het financiële landschap te hertekenen: een strenger toezicht op de banken, hogere kapitaaleisen, het aan banden leggen van de bonussen voor bankiers,… En opmerkelijk: er werd ook gepleit om een strikt onderscheid door te voeren tussen ‘zakenbanken’ en ‘spaarbanken’.
Dat betekent dat beursgenoteerde banken verplicht zouden worden hun depositoactiviteiten over te hevelen naar een aparte entiteit die niet beursgenoteerd is en die in handen is van stabiele aandeelhouders.
Terugkeren in de tijd
In de praktijk zou dat neerkomen op de herinvoering van de traditionele spaarbanken of spaarkassen. Dat waren banken die – zeker in de nasleep van de beurscrash van 1929 – heel sterk gereglementeerd werden. Bij dergelijke banken stond veiligheid centraal en werd zo weinig mogelijk risico genomen. Investeren in bijvoorbeeld rommelhypotheken (die veel banken in de problemen brachten) zou uitgesloten zijn. In de loop van de vorige week verwaterde het verschil tussen spaarkassen – zoals Cera van de Boerenbond of BAC van de christelijke arbeidersbeweging – en ‘gewone’ banken. In 1993 werd het verschil tussen beide soorten banken zelfs helemaal weggeveegd en sindsdien wordt er enkel nog gesproken over ‘kredietinstellingen’.
En op een moment dat de veiligheid van spaargeld hoog op de agenda staat, is de terugkeer naar een ‘100 procent veilige bank’ natuurlijk heel aanlokkelijk. Maar is het ook realistisch? Of nog: is het ook wenselijk?
“Nulrisico bestaat niet”
Hoe zo’n spaarbank er precies zou moeten uitzien, is nog niet duidelijk. In De Tijd lieten een aantal deskundigen zich alvast kritisch uit over de specifieke aanbeveling van de bankencommissie. Herman Agneessens, de financieel directeur van de bank-verzekeraar KBC, wijst er op dat het net die pure spaarbanken waren zie in de jaren tachtig verantwoordelijkheid waren voor de ‘savings and loan’-crisis. Veel spaarbanken raakten toen in de problemen door de forse stijging van de rente. “Het is enigszins ironisch dat het dit model is waar we naartoe zouden gaan”, vervolgt Anneessens.
Ook hoogleraar Jef Vuchelen van de VUB bekritiseert het idee. “Men wekt de indruk dat die spaarbanken geen risico lopen. Maar een nulrisico bestaat niet, ook niet als je alleen in overheidspapier belegt”, stelt de hoogleraar. Volgens hem is een opsplitsing op termijn ook niet houdbaar: “Met de huidige rente zou je zo goed als geen vergoeding krijgen op je geld bij een spaarbank. De mensen zullen daardoor in meer risicovolle beleggingen stappen bij andere banken. Zo creëer je een bijkomende beurs met een instapmogelijkheid op iedere hoek van de straat.”
Of zoals Theo Peeters, hoogleraar emeritus aan de KULeuven en voormalig topman van BBL het verwoordt: “De spaarbanken zijn indertijd opgericht om het woonsparen te bevorderen, maar de klanten verwachten toch iets meer van hun bank dan een spaarboekje zoals vijftig jaar geleden.”