De formule is uitsluitend toegankelijk voor wie nu geen of slechts een laag aanvullend pensioen heeft. Het wordt volledig gefinancierd met bijdragen van de werknemer zelf, die ook zelf beslist bij welke verzekeraar of fondsbeheerder hij zijn aanvullend pensioen opbouwt. De werkgever houdt alleen de bijdragen af van het nettoloon en stort ze door naar het pensioenplan dat de werknemer heeft gekozen.
Het initiatief ligt dus volledig bij de werknemer. Hij kiest zelf het pensioenplan uit en ook het bedrag dat hij wil opzijzetten. Er is wel een maar: de bijdragen zijn beperkt tot 1.600 euro of 3 procent van het jaarlijkse brutoloon, afhankelijk van wat het hoogste is.
Als de werknemer twee jaar geleden via een werkgever al voor een aanvullend pensioen spaarde, wordt dat bedrag van het toegestane maximum afgetrokken.
De bijdragen en de uitkering van het VAPW lopen helemaal gelijk met die van de groepsverzekering. De bijdragen geven de werknemer recht op een belastingvermindering van 30 procent. Voorts is er een verzekeringstaks van 4,4 procent op elke storting en verzekeraars of fondsbeheerders kunnen ook instap- of beheerskosten aanrekenen. Bij de uitbetaling van het kapitaal op de normale pensioenleeftijd of bij overlijden is er nog een eindbelasting van 10 procent.
Hoe interessant is het VAPW?
De werknemer financiert zijn aanvullend WAPW-pensioen helemaal zelf. In die zin is een VAPW voor de werknemer natuurlijk sowieso al minder interessant dan een groepsverzekering. Een werknemer die helemaal zelf moet opdraaien voor de financiering van zijn tweede pensioenpijler, kijkt best eerst naar de mogelijkheden van de derde pensioenpijler. Daarin zitten het pensioensparen en het langetermijnsparen, die vanuit fiscaal oogpunt toch voordeliger zijn.
Werknemers die geen groepsverzekering hebben, doen er dus beter aan eerst de potjes van het pensioen- of langetermijnsparen te vullen vooraleer voor zichzelf een aanvullend pensioen op te bouwen via het VAPW.