De hoogste bedienden, werknemers die op 31 december 2013 64.508 euro bruto verdienden of meer, konden tot eind vorig jaar afspraken maken over hun ontslagrechten als ze een nieuwe arbeidsovereenkomst sloten. Zo was van meet af aan duidelijk op welke opzegvergoeding de werknemer kon rekenen als zijn werkgever hem de laan zou uitsturen.
Met de invoering van het eenheidsstatuut rees de vraag of de afspraken die voor 31 december 2013 waren opgenomen in de arbeidsovereenkomsten overeind zouden blijven. De wet zegt daarover niets. Een gemachtigde van de regering verklaarde toen, op vraag van de Raad van State, dat men ‘niet kan raken aan de legitieme verwachtingen van partijen’. De memorie van toelichting bij de wet die het eenheidsstatuut invoerde, werd aangepast en bepaalt nu dat de bestaande clausules moeten worden nageleefd.
Welke opzegtermijn?
Tot welke ontsporingen de interpretatie van de overheidsdienst kan leiden, blijkt uit het volgende voorbeeld.
Een bediende, met een loon hoger dan 64.508 euro, trad op 1 januari 2009 in dienst. De arbeidsovereenkomst voorziet een opzeg van 1 jaar loon. Hij wordt op 1 augustus 2014 ontslagen:
1 jaar en 6 weken
Volgens de letter van de wet heeft de bediende recht op een opzegtermijn van 1 jaar voor de periode tot 31 december 2013 en 6 weken voor de periode tot 1 augustus.
2 jaar
Volgens de interpretatie van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg heeft de bediende recht op 2x het jaarloon.
Op het eerste gezicht kunnen de hoogste bedienden dus verwachten dat alles voor hen bij het oude blijft. ‘Helaas valt de memorie van toelichting niet te rijmen met de tekst van de wet. Als men zich alleen baseert op de wet zou men kunnen besluiten dat de oude overeenkomsten niet meer bestaan. Houdt men ook rekening met de memorie van toelichting, dan moet men besluiten dat de bestaande opzegclausules alleen gelden voor de loopbaanjaren tot 31 december 2013. Voor de anciënniteit opgebouwd vanaf 1 januari 2014 gelden voor de hoogste bedienden dezelfde opzegtermijnen als voor alle andere werknemers’, zegt advocaat en arbeidsrechtspecialist Herman van Hoogenbemt, die een boek schreef over het nieuwe ontslagrecht (Biblo, ISBN-nr. 978-90-6738-206-9). ‘Maar een rechter zou eveneens kunnen oordelen dat voor de hoogste bedienden dezelfde regels gelden als voor de lagere bedienden: één maand per begonnen jaar anciënniteit tot 31 december 2013, en de nieuwe opzegtermijnen voor de periode erna.’ Verwarring alom dus.
Regelrechte aberraties
Bovendien maakt de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg de verwarring nog groter. ‘Uit verklaringen tijdens seminaries die de overheidsdienst heeft georganiseerd en uit gesprekken met verantwoordelijken komt een interpretatie naar voren die leidt tot regelrechte aberraties’, zegt Herman van Hoogenbemt. ‘Volgens de FOD moet men de destijds gemaakte afspraken twee keer toepassen: een keer op de loopbaanjaren tot 31 december 2013 en dan nog eens voor de periode vanaf 1 januari 2014. Dat leidt tot resultaten die volkomen afwijken van wat de werkgever en de bediende ooit zijn overeengekomen.’ Navraag bij de overheidsdienst over welke interpretatie hij precies huldigt, leverde geen duidelijk antwoord op.
De vraag is wat er nu moet gebeuren. ‘Strikt genomen laat de overheidsdienst het aan de partijen over om een vergelijk te zoeken. Maar de kans is klein dat werkgever en werknemer een akkoord zullen vinden. Elke partij zal immers geneigd zijn de wettekst zoveel mogelijk in haar voordeel te interpreteren’, aldus de arbeidsrechtspecialist. Het is dus uitkijken naar relevante rechtspraak. Maar het eenheidsstatuut is zo nieuw dat het daarop zeker wachten is tot volgend jaar.