Precies vijf jaar geleden verlaagde marktleider BNP Paribas Fortis de rente op het spaarboekje tot het wettelijk minimum van 0,11 procent. Dat voorbeeld werd prompt door andere banken gevolgd. Wat eerst als een tijdelijk fenomeen werd beschouwd, is vijf jaar later nog altijd de norm. Op enkele prijsbrekers na biedt het gros van de Belgische spaarboekjes al jaren de wettelijke minimumrente van 0,11 procent.
Daardoor is de 1.000 euro op uw spaarboekje in vijf jaar aangegroeid tot amper 1.006 euro. Ter vergelijking: wie vijf jaar geleden een winkelkar van 1.000 euro vollaadde, telt vandaag voor diezelfde kar 1.074 euro neer. De opbrengst op uw spaarboekje volstaat dus lang niet om uw koopkracht te behouden. En het einde lijkt nog niet in zicht. Integendeel, terwijl er geen uitzicht is op hogere spaarrentes, lijkt de inflatie alleen toe te nemen.
De essentie
- De inflatie knabbelt al enkele jaren aan het spaargeld op uw spaarboekje en zal dat ook de komende jaren doen.
- Wie de koopkracht van zijn spaargeld wil behouden, moet op zoek naar alternatieven.
Die vereisen dat u minstens een van deze twee principes overboord gooit: de garantie dat uw kapitaal behouden blijft en de mogelijkheid om uw geld snel op te vragen. - Aandelen en vastgoed worden door analisten als de interessantste beleggingen gezien om uw spaargeld tegen inflatie te beschermen.
In maart kwam de Belgische inflatie uit op 0,89 procent, dubbel zo hoog als in februari (0,46%). De stijging is vooral een gevolg van hogere prijzen voor motorbrandstoffen, fruit en elektriciteit. De Europese inflatie steeg in maart naar 1,3 procent. ‘De komende maanden zien we de inflatie zelfs tussen 1,5 en 2 procent uitkomen’, zegt Koen De Leus, hoofdeconoom van BNP Paribas Fortis. ‘In 2022 verwachten we wel een terugval tot 1,5 procent, maar op de lange termijn sluit ik een fors oplopende inflatie niet uit. Veel zal afhangen van de mate waarin centrale banken aan de ketting van de overheden zullen liggen om de rentes structureel laag te houden’, zegt De Leus.
Wie zijn spaargeld tegen inflatie wil beschermen, is met vastgoed aan het juiste adres.
‘Het fenomeen waarbij de overheid, in casu de centrale banken, de rente lager houdt dan de inflatie noemen we financiële repressie’, zegt Werner Wuyts van Dierickx Leys. ‘Het is een systeem van collectieve verarming waarbij de schuldenaars, waaronder de overheid, de grote winnaar zijn.’ Ook Luc Aben van Van Lanschot Bankiers waarschuwt voor het fenomeen. ‘Zelfs bij oplopende inflatie zullen centrale banken niet geneigd zijn snel in te grijpen, want hogere rentes zouden slecht nieuws zijn voor de hoge overheidschulden. Een manier om die schulden te bestrijden is ze ‘weginflateren’. De spaarder wordt dan steeds meer de dupe’, zegt Aben.
Slecht nieuws voor de bijna 300 miljard euro die op Belgische spaarboekjes staat geparkeerd, al zijn er alternatieven:
1. Spaarverzekering
Door de zeer lage en vaak negatieve marktrentes is de populariteit van spaarverzekeringen (tak21-producten) de voorbije jaren afgenomen. Spaarders zijn bang dat ze ook met spaarverzekeringen aan koopkracht inboeten als ze hun spaargeld voor minstens acht jaar in zo’n tak21-product steken. Die vrees is voorlopig ongegrond. De voorbije vijf jaar kwam het rendement van de gemiddelde tak21-verzekering telkens hoger uit dan de inflatie.
Spaarverzekeringen bieden een gegarandeerde rente die aangevuld wordt met een winstdeelname. Terwijl die gegarandeerde rente doorgaans minder dan 0,5 procent bedraagt, konden verzekeraars de voorbije jaren de lage rente compenseren met de winstdeelname die ze realiseren via aandelen- of vastgoedbeleggingen. In 2020 boden spaarverzekeringen op die manier een gemiddeld brutorendement van 1,5 procent.
De brutorendementen houden geen rekening met de instapkosten. Die vormen een belangrijk aandachtspunt en lopen bij sommige aanbieders op tot 6 procent. Zelfs uitgesmeerd over een looptijd van acht jaar nemen die kosten een forse hap uit het rendement. Voor wie 100 procent veiligheid nastreeft, zijn spaarverzekeringen een alternatief voor het spaarboekje, op voorwaarde dat dat kostenefficiënt gebeurt. Daarnaast moet u een horizon van acht jaar voor ogen houden.
2. Aandelen en fondsen
Wie bereid is meer risico te nemen kan de rendementen van de spaarverzekeringen ruimschoots overstijgen. Dat kan met aandelen. ‘Eigenlijk zijn aandelen een van de weinige inflatiebestendige alternatieven. Een hogere inflatie betekent hogere winsten en vaak hogere dividenden’, zegt De Leus. Ook Wuyts volgt die logica, al steekt hij een waarschuwende vinger op. ‘De geschiedenis leert dat aandelenkoersen snel en veel kunnen terugvallen, zelfs van bedrijven die voldoen aan alle kwaliteitseisen. Een tijdshorizon van minstens zeven jaar is gewenst’, zegt hij.
Gemengde fondsen met ‘defensief’ in de naam bevatten veel obligaties.Die zijn juist heel gevoelig voor oplopende inflatie.
Wie geen volledige blootstelling aan de aandelenmarkten wil, kan zijn toevlucht nemen tot gemengde fondsen. Die beleggen niet alleen in aandelen, maar ook in obligaties, vastgoed en grondstoffen. Zo bouwt u als spaarder meer spreiding in. ‘Let wel op voor de benaming’, zegt Aben. ‘Fondsen met ‘defensief’ in de naam bevatten veel obligaties. Die zijn net heel gevoelig voor een oplopende inflatie. Leg bij een gemengd fonds zeker voldoende accenten op de aandelen.’ Fondsen met een gewicht van 50 à 60 procent aandelen legden de voorbije vijf jaar een gemiddeld rendement van 4 procent per jaar voor. Maar ook gespreide fondsen zijn niet immuun voor tussentijdse schokken. Tijdens de coronacrash in maart 2020 vielen de fondsen tot 20 procent terug. Een langetermijnhorizon is dus ook hier belangrijk.
3. Vastgoed
‘Wie zijn spaargeld tegen de inflatie wil beschermen, is met vastgoed aan het juiste adres’, zegt Frédéric Vandenhende van Investr, een platform voor vastgoedinvesteerders. ‘Er is niet alleen de indexatie van de huurprijzen, de waarde van uw vastgoed evolueert ook mee met de inflatie’, zegt hij.
Velen zijn echter terughoudend om hun spaargeld in fysiek vastgoed te stoppen omdat het instapbedrag hoog is. Vandenhende weerlegt dat. ‘Ik raad iedereen die in vastgoed wil beleggen aan dat niet alleen met eigen middelen te doen, maar voor een belangrijk deel te financieren met een lening. De rentes zijn historisch laag. Als uw nettohuurrendement hoger ligt dan de rente die u betaalt op de lening, profiteert u in de eerste plaats al van een financiële hefboom. Bovendien erodeert de inflatie de terugbetaling van de lening’, zegt hij.
Volgens Vandenhende is de keuze van het vastgoed cruciaal om er een rendabele investering van te maken. ‘De belangrijkste vraag is of u voor het pand de juiste huurder kunt aantrekken. Leegstand is de dooddoener voor investeringsvastgoed. Stel een realistische huurprijs op en streef een stabiele huurder na’, zegt hij. Wie die zaken bewaakt, moet volgens Vandenhende een huurrendement van 3 à 5 procent kunnen realiseren. ‘Let op voor vastgoedprojecten die 9 of 10 procent rendement beloven. Dat bestaat gewoon niet. Ofwel is de huurprijs niet houdbaar en is er risico op leegstand, ofwel wordt gegoocheld met cijfers’, zegt hij.
Volgens Vandenhende zullen de vastgoedprijzen in ons land de komende jaren ondersteund worden door een groeiende huurmarkt. ‘De huurmarkt is in België de voorbije jaren gegroeid van 25 naar 29 procent van de vastgoedmarkt, maar is nog altijd ver verwijderd van de 50 procent in de buurlanden. Huren wordt bij ons nog als een marginale markt gezien, maar dat verandert. Een nieuwe generatie die zich niet wil vastklampen aan een woning zal voor een fors groeiende huurmarkt zorgen’, zegt hij.
Ook Wuyts ziet fysiek vastgoed als een alternatief, al wijst hij op een belangrijk nadeel. ‘De belegging is hoogst illiquide. Even naar de notaris bellen met de vraag een pand vandaag nog te verkopen zit er niet in. Ook hier is de tijdhorizon snel vijf tot zeven jaar. Bovendien rekent Vlaanderen een hoge instapbelasting van doorgaans 10 procent op het vastgoed aan’, zegt Wuyts.
Aben geeft toe dat vastgoed een goed alternatief kan zijn, maar wijst erop dat de prioriteit bij de roerende goederen moet liggen. ‘Als het vermogen groot genoeg is, kan direct vastgoed deel uitmaken van de allocatie. Maar slechts nadat een gespreide roerende portefeuille is opgebouwd. Dat laatste heeft de voorkeur. Na alle kosten, belastingen, onderhoud... wordt het netto-rendement van direct vastgoed vaak overschat. Het is gemiddeld zowat 2 à 3 procent. Bij aandelen haal je dat vaak al met het dividend alleen, zonder eventuele meerwaarden’, zegt Aben.
4. Goud
Als een indekking tegen inflatie wordt vaak goud genoemd. Toch wordt die grondstof eerder als een fractie van de portefeuille gezien, omdat ze geen vaste rente-inkomsten oplevert. ‘In de jaren 70 hebben we gezien wat de waarde van goud kan zijn als de inflatie te ver doorschiet’, zegt De Leus.
Volgens Aben hangt de prestatie van goud vooral samen met de reële rente in de Verenigde Staten. ‘Wegens het aanhoudend ruime beleid van de Amerikaanse centrale bank en het ruime begrotingsbeleid is in de VS de kans groter voor een oplopende inflatie en een lagere reële rente. In die optiek verdient goud een plaatsje in een gespreide portefeuille’, zegt hij.
Wuyts nuanceert. ‘Goud biedt het voordeel dat de hoeveelheid in omloop niet gemanipuleerd kan worden. Maar de goudprijs kan fors schommelen. Vorige zomer bedroeg de prijs 2.000 dollar, vandaag is dat minder dan 1.700 dollar. Met een verlies van 15 procent over die periode dek je de inflatie niet. Ik zie goud als een diversificatie, zij het op de lange termijn en bovendien een zeer onzekere.’
Zijn de vele virtuele munten die het levenslicht zien een alternatief? ‘Tesla mag dan toelaten dat je je wagen in bitcoin betaalt, de prijs is niet in bitcoin, maar is de omzetting van de prijs in dollar naar de bitcoinprijs van die dag. De toekomst van die virtuele munten is heel onzeker. Er staat dan wel een limiet op het aantal bitcoins in omloop, maar er staat geen limiet op de creatie van virtuele munten. Ik zie ze niet als een alternatief’, zegt Wuyts.
Voor een hoger rendement dan dat op het spaarboekje moet u dus wel wat gemoedsrust opgeven. ‘Vanzelfsprekend is het rationeel interessant het spaargeld zo te beleggen dat het beter tegen inflatie beschermd is’, zegt Wuyts. ‘Maar er is ook de emotionele component. Een doorsnee persoon is geneigd veel meer cash aan te houden dan hij ooit onmiddellijk nodig zal hebben. Een gerust gemoed heeft zijn prijs: in dit geval de inflatie op het kapitaal. Blijkbaar zijn heel wat spaarders bereid die prijs te betalen. Alle initiatieven om die spaarmiddelen aan het werk te zetten ten spijt zal dat ook de komende jaren zo zijn.’