Meer dan 3,5 miljoen Belgen sparen via hun werkgever voor een aanvullend pensioen. Biedt de werkgever zo’n pensioenplan aan, dan heeft de werknemer geen keuze en moet hij aansluiten. Doet de werkgever dat niet, dan kan de werknemer sinds vorig jaar op eigen initiatief een Vrij Aanvullend Pensioen voor Werknemers (VAPW) afsluiten. Maar door een minder aantrekkelijk fiscaal kader wordt die nieuwe mogelijkheid nauwelijks gebruikt.
Omdat het aanvullend pensioen via de werkgever verloopt, heeft de werknemer er vaak geen duidelijk zicht op. Er is het pensioenreglement dat de werkgever aan de werknemer moet bezorgen en waarin de specificaties van het pensioenplan staan. En er zijn de jaarlijkse pensioenfiches waarop te lezen staat welk kapitaal de werknemer al heeft opgebouwd. Verder bestaat sinds enkele jaren de overheidswebsite mypension.be waarop elke Belg een indicatie kan krijgen van het wettelijk pensioen (eerste pijler) en het aanvullend pensioen (tweede pijler) dat hij op pensioenleeftijd zal krijgen. Ook de pensioenplannen bij vorige werkgevers, de slapende contracten, zijn op die website te vinden.
Ondanks die inspanningen voor meer transparantie, blijven veel vragen onbeantwoord en hangt nog veel mist rond de pensioenspaarpot die u via de werkgever opbouwt. We zetten drie vragen op een rij.
1 Hoeveel spaar ik?
Het pensioenreglement van de werkgever geeft aan hoeveel maandelijks in uw pensioenplan gestort wordt. Doorgaans is dat een percentage van uw brutoloon. Sommige werkgevers storten zowel een werkgevers- als een werknemersbijdrage in het pensioenplan. Het verschil tussen beide is vooral fiscaal van aard. De werknemersbijdrage heeft ook impact op uw nettoloon. ‘Omdat de werknemersbijdrage fiscaal minder interessant is, vormt ze doorgaans de kleinste bijdrage of wordt ze helemaal niet toegepast’, zegt Dominique Vanhove, pensioenspecialist bij PwC. Gemiddeld bedraagt de werkgeversbijdrage ongeveer 1 procent van het brutoloon, maar voor hogere kaders in bedrijven kan het al snel naar 10 procent gaan.
Het is uiterst moeilijk tot onmogelijk om de bedragen die u op uw pensioenfiche vindt zelf na te rekenen.
De werkgeversbijdragen die elke maand naar uw pensioenplan gaan, vindt u mogelijk op uw loonfiche. Maar vergis u niet, het bedrag dat u daar vindt, is niet noodzakelijk het bedrag dat daadwerkelijk in het pensioenplan terechtkomt. Want aan het aanvullend pensioen is meestal ook een overlijdens- of invaliditeitsdekking gekoppeld. Ook daarvoor moeten premies betaald worden en die kunnen deel uitmaken van de vermelde som. Het bedrag dat effectief gebruikt wordt voor de opbouw van uw pensioenspaarpot ligt dan lager dan het vooropgestelde percentage van uw loon. ‘Hoeveel precies kunt u in principe zien op uw pensioenfiche waarin de premie opgesplitst is voor pensioen, overlijden en invaliditeit’, zegt Pieter Gillemon, pensioenspecialist bij de consultant PwC.
2 Hoeveel bedragen de kosten?
Heeft u duidelijkheid over het bedrag dat in uw pensioenspaarpot gestort wordt, dan spreken we nog altijd over een brutobedrag. Want de pensioeninstelling die uw spaarpot beheert, heeft het recht kosten af te houden. De kosten van een pensioenplan zijn doorgaans opgesplitst in twee types: de beheerskosten worden telkens betaald op de premie die maandelijks gestort wordt. Die kosten kunnen variëren tussen 0,5 en 7 procent. Verder kan sprake zijn van jaarlijkse kosten die op de uitstaande reserves worden berekend. Die liggen doorgaans rond 0,1 procent.
Hoeveel de kosten van uw plan precies bedragen, vindt u niet terug. Ze staan niet zomaar in het pensioenreglement en zijn ook niet terug te vinden op de pensioenfiche. En ook al zou u de kosten kennen, dan is het door de complexe structuur bijna onmogelijk om zelf na te rekenen hoeveel de pensioeninstelling precies heeft afgehouden.
3 Hoeveel brengt het op?
Stel dat u weet welk nettobedrag in uw pensioenplan terechtkomt, dan is het nog de vraag welk rendement het plan oplevert. Ook hier is het antwoord complexer dan we zouden denken. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het wettelijke minimumrendement en het effectieve rendement. U krijgt het hoogste van de twee.
De Wet op Aanvullende Pensioenen (WAP) verplicht de werkgever om u, over de looptijd van uw loopbaan bij de werkgever, een gemiddeld minimumrendement van 1,75 procent per jaar te bieden. Dat minimumrendement geldt voor stortingen vanaf 2016. Voor stortingen die vroeger gebeurden, lag de wettelijke minimumrente hoger. Het minimumrendement moet ook gerekend worden op de nettostorting, na kosten, waarbij maximaal 5 procent kosten in aanmerking mogen worden genomen.
Op uw pensioenfiche vindt u terug hoeveel u op die manier minstens krijgt op uw pensioenleeftijd (zie ook inzet). Men gaat er daarbij vanuit dat u tot uw pensioenleeftijd aan de slag blijft bij uw werkgever tegen dezelfde voorwaarden. Er wordt ook geen rekening gehouden met een eventuele indexatie van uw loon.
De wettelijke minimumrente mag dan wel een duidelijke ondergrens zijn, in de praktijk hoopt u wellicht op een hoger rendement. Dat rendement is afhankelijk van hoe de centen belegd worden. Werkgevers kunnen voor hun pensioenplan kiezen voor een groepsverzekering of een pensioenfonds.
Bij groepsverzekeringen is het rendement afhankelijk van het type verzekering. De meeste groepsverzekeringen zijn vandaag belegd in tak21-verzekeringen. Dat zijn producten die een gegarandeerde rente bieden, eventueel aangevuld met een winstdeelname. Door de ultralage marktrentes zijn de gegarandeerde rentes teruggevallen naar 0,5 procent of minder. De verzekeraars pasten de voorbije jaren via een winstdeelname bij tot de tak21-verzekering aan een rendement van 1,75 procent kwam, de wettelijke minimumrente.
Maar omdat niemand forse rentestijgingen verwacht, wordt dat steeds moeilijker. Om te voorkomen dat werkgevers het verschil moeten bijpassen wordt meer en meer naar tak23-verzekeringen gekeken. Dat zijn beleggingsfondsen die ook in aandelen kunnen beleggen en die gekoppeld zijn aan een verzekering.
Wat de onderliggende belegging ook is, u hebt geen zicht op het rendement dat die jaarlijks oplevert. Bovendien krijgt u ook niet altijd het effectieve rendement van de onderliggende belegging in handen. Alles hangt af van het type plan dat de werkgever aanbiedt. Bij een defined benefit-plan en cash balance wordt op voorhand afgesproken welk bedrag u op de pensioenleeftijd krijgt of welk rendement wordt toegepast.
Is het plan een defined contribution, dan spaart iedere werknemer voor zijn eigen spaarpot. In dat geval zal het rendement van de onderliggende tak21 of het onderliggende fonds op uw spaarpot worden toegepast.
Dat impliceert dat u als werknemer in het ongewisse blijft over het effectieve rendement dat tijdens de opeenvolgende jaren geboden werd. ‘Het klopt dat het uiterst moeilijk is de bedragen op uw pensioenfiche zelf na te rekenen’, zegt Werner Keeris, hr-directeur van de verzekeringsadviseur Aon.
Het voorgaande toont aan dat, net zoals bij spaarboekjes al het geval is, een hogere transparantie welkom zou zijn. Al waarschuwen sommigen om mensen niet te overladen met informatie. ‘De pensioenfiche is vandaag al niet makkelijk om te lezen’, zegt Pieter Gillemon. ‘Bijkomende informatie kan mogelijk meer slecht dan goed doen.’ Gillemon wijst er ook op dat werknemers die een historisch overzicht van de evolutie van hun pensioenrechten willen, dat bij de pensioeninstelling of de inrichter kunnen aanvragen.