Het aanvullend pensioen via uw werkgever - de zogenaamde ‘tweede pijler’ - is niet alleen van belang om uw levensstandaard op niveau te houden zodra u met pensioen gaat. Het vormt ook een slag om de arm voor het geval er in het wettelijk pensioen - de ‘eerste pijler’ - geknipt zou worden.
- Zo berekent u hoeveel u nodig hebt om rond te komen
- Hoeveel jaar werken voor een volledig pensioen?
- Hoe uw wettelijk pensioen aanvullen?
De werkgevers mogen die spaarpot niet zelf beheren, maar moeten het geld bij wet toevertrouwen aan een ‘pensioeninstelling’. Dat beheer buiten de onderneming moet ertoe leiden dat de aangesloten werknemers hun geld niet verliezen als het bedrijf failliet gaat.
Het externe beheer van de bijdragen biedt al één zekerheid, maar u wilt natuurlijk ook weten of uw geld veilig zit bij die pensioeninstellingen en of u op het einde de volledige som die u spaarde ook wel uitbetaald zult krijgen. De premies die bij een groepsverzekering worden betaald, komen terecht in pensioenverzekeringen of pensioenfondsen.
Voor pensioenverzekeringen is de uitbetaling van de gestorte bijdragen gegarandeerd. Bovendien moet de werkgever volgens de Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP) ook een minimaal rendement garanderen tot de werknemer het bedrijf verlaat of hij met pensioen gaat. Voor pensioenfondsen zijn die zekerheden er niet. De reserves zijn gewoon onderhevig aan het op en neer gaan van de financiële markten. Dat betekent dat u af en toe de bluts met de buil zal moeten nemen.
1. Bent u verplicht om toe te treden tot het aanvullend-pensioenplan van uw werkgever?
Als u begint te werken bij een onderneming die al een pensioenvoorziening voor zijn werknemers heeft, zult u verplicht aan die groepsverzekering moeten deelnemen. Werkt u bij een bedrijf dat aanvankelijk geen groepsverzekering aanbood maar dat op een bepaald ogenblik wel begint te doen, dan kunt u kiezen of u al dan niet instapt.
Soms zetten werkgevers ook een nieuwe groepsverzekering op naast een al bestaande. Bent u aangesloten bij de bestaande, dan krijgt u bij de lancering van de nieuwe voorziening de keuze om naar de nieuwe formule over te stappen of toch bij de oude regeling te blijven.
2. Welke soorten pensioenverzekeringen bestaan er?
Er bestaan drie types pensioenverzekeringen: ‘vaste prestaties’, ‘vaste bijdragen’ en ‘cash balance’.
- Vaste prestaties
Bij pensioentoezeggingen met vaste prestaties - in het verzekeringsjargon heeft men het over ‘defined benefit’ - ligt vooraf vast welk bedrag de werknemer bij zijn pensionering zal krijgen. Voor de opbouw van het aanvullend pensioen worden bijdragen gestort aan de pensioeninstelling. Die berekent hoeveel bijdragen er betaald moeten worden om het beloofde aanvullend pensioen tegen de pensioenleeftijd te financieren. De pensioeninstelling belegt die bijdragen. Doorgaans gebeurt dat in tak21-producten, die risicoloos zijn omdat ze een vaste rente garanderen. Afhankelijk van het rendement dat door de pensioeninstelling wordt behaald op de beleggingen, zullen de kosten voor de werkgever (of sectorale inrichter) hoger of lager liggen. Hoe hoger het rendement, hoe minder bijdragen er moeten worden gestort. Het is dus de werkgever die het beleggingsrisico van de pensioentoezegging draagt.
- Vaste bijdragen
Bij dit type van pensioentoezegging - ook wel ‘defined contribution’ genoemd - belooft de werkgever geen vast eindresultaat. Er wordt alleen gegarandeerd dat de bijdragen worden betaald.
Hoe hoog het aanvullend pensioen zal zijn, ligt niet op voorhand vast. Dat hangt af van hoeveel bijdragen er betaald worden, hoelang er wordt gespaard en hoeveel rendement de beleggingen opbrengen. In dit geval ligt het beleggingsrisico - of de beleggingen veel of weinig rendement behalen - bij de aangesloten werknemers. Om het beleggingsrisico voor de werknemers te beperken heeft de wet aan de werkgever een minimale rendementsgarantie opgelegd. Dat minimumrendement bedraagt op dit ogenblik 1,75 procent. Wanneer bij een pensionering of een overdracht van de reserves na de uitdiensttreding van een werknemer blijkt dat de bijdragen minder hebben opgebracht dan het wettelijke minimum, moet de werkgever bijbetalen.
- Cash balance
Met de groepsverzekering via ‘cash balance’ bepaalt de werkgever het toegekende bedrag en het te bereiken rendement. Als de verzekeraar in een bepaald jaar niet het te bereiken rendement behaalt, verbindt de werkgever zich ertoe het verschil bij te passen. De werkgever kan flexibel met de rendementen over de jaren heen omspringen. Hij kan het hogere rendement van een gunstig jaar gebruiken om het verschil bij te passen. Maar hij kan ook het overschot aan rendement rechtstreeks toekennen aan de werknemer.
3. Stort alleen de werkgever premies voor uw aanvullend pensioen?
In sommige gevallen zet alleen de werkgever een som opzij voor de pensioenvoorzieningen. Maar vaak leveren ook de werknemers een bijdrage. Dat bedrag ligt vast en kunt u zelf niet kiezen.
De bedragen die maandelijks worden opzijgezet, kunnen vaststaan. Maar vaak zijn ze ook een percentage van het loon. Dat betekent dat de bijdragen stijgen naarmate het loon toeneemt.
De afspraken over de groepsverzekering staan in het pensioenreglement. Dat kan worden opgevraagd bij de werkgever of de pensioeninstelling. Sinds oktober 2016 kunnen actieve aangeslotenen het pensioenreglement ook raadplegen via de website mypension.be.
Werkgevers kunnen zelf de omvang van een pensioenvoorziening kiezen. Daardoor zijn niet alle groepsverzekeringen gelijk en kunnen er tussen verschillende bedrijven aanzienlijke verschillen op zitten.
4. Moet u nu bezorgd zijn over uw aanvullend pensioen of niet?
Voor pensioenverzekeringen is de uitbetaling van de gestorte bijdragen gegarandeerd. Bovendien moet de werkgever volgens de Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP) ook een minimaal rendement garanderen tot de werknemer het bedrijf verlaat of hij met pensioen gaat. Voor groepsverzekeringen van het type vaste bijdragen en cash balance geldt die garantie voor het rendement op zowel de werkgevers- als de werknemersstortingen. In een groepsverzekering van het type vaste prestatie geldt de minimale rendementsgarantie alleen voor de werknemersbijdragen. De WAP legt die verplichting op aan de werkgever en niet aan de pensioeninstelling. Bij een ontoereikend rendement van de verzekeraar zal de werkgever het verschil moeten bijpassen.
Tot vóór 2016 bedroeg die minimale rendementsgarantie een vast percentage, namelijk 3,25 procent op de stortingen van de werkgever en 3,75 procent op de stortingen van de werknemer. Sinds 1 januari 2016 is die rendementsgarantie jaarlijks variabel en wordt ze bepaald op basis van het gemiddelde van de Belgische OLO’s (lineaire obligaties) op 10 jaar. Het minimum bedraagt 1,75 procent, het maximum 3,75 procent.
Sinds 2016 is de wettelijke minimale rendementsgarantie of WAP-garantie 1,75 procent, zowel op werkgevers- als op werknemersstortingen. Uit cijfers over 2018 blijkt dat de groepsverzekeringen een nettorendement tussen 1,75 en 2,25 procent behaalden.
Bij pensioenfondsen zijn de reserves onderhevig aan het op en neer gaan van de financiële markten. Dat maakt dat er dus goede en minder goede jaren kunnen zijn. Vorig jaar behaalden de Belgische pensioenfondsen een gemiddeld rendement van 16,1 procent. Maar in 2018 moesten de fondsen nog een verlies slikken van 3,1 procent.
Vandaag zijn de meeste groepsverzekeringen van het type ‘vaste bijdrage’. Begin 2019 was nog maar 5 procent van de werknemers bij een groepsverzekering met ‘vaste prestaties’ aangesloten. Voor die laatste groep was er onlangs wat ongerustheid omdat uit een rapport van het financiële toezichtsorgaan FSMA bleek dat bij dit soort van groepsverzekeringen soms tekorten optreden. Maar het ging hier om een vrij pessimistisch scenario dat uitgaat van een rendement van 0 procent. Bovendien zou de aangesloten werknemer toch altijd safe moeten zitten, aangezien de werkgever wettelijk verplicht is om de tekorten bij te passen. Zolang de werkgever niet failliet is, rijst er dus geen probleem.
De regering wil het aanvullend pensioen voor zoveel mogelijk werknemers toegankelijk maken.
Zo kunnen contractuele ambtenaren in een federale overheidsfunctie sinds kort aanvullend-pensioenrechten genieten via een groepsverzekering. Vandaag is goed een kwart van de ambtenaren contractueel. Contractuele ambtenaren hebben niet het hoge pensioen van statutaire ambtenaren: ze krijgen een gemiddeld pensioen van 1.558 euro.
De aanvullend-pensioenrechten zullen worden toegekend voor periodes van gepresteerde diensten sinds 1 januari 2017. De pensioenrechten zullen worden berekend op basis van een premie die voor 2017 overeenkomt met 1 procent van de verloning, met 1,5 procent van de verloning voor 2018 en met 3 procent van de verloning vanaf 2019.
Statutaire ambtenaren dan weer hebben geen recht op een groepsverzekering. Daartegenover staat wel dat het ambtenarenpensioen een stuk hoger ligt dan in de privésector. Het gemiddeld pensioen van statutaire ambtenaren bedraagt 2.618 euro.