Wat zijn de gevolgen voor het eigen vermogen, het rendement, de operationele processen, het renterisico en de liquiditeit? Op welke manier beïnvloedt de Basel-III regelgeving de kredietkosten?
De risico’s die financiële instellingen aangaan en de impact op de kostprijs van de producten ontleden we in de illustratie. Het voorbeeld situeert zich in het hart van het bankiersvak: het gebruik van spaartegoeden van de particulier voor de verstrekking van kredieten aan een kmo. Dat proces kan in vier stappen opgesplitst worden: 1. De spaarder geeft zijn spaargeld aan de bank onder de vorm van een deposito. 2. Dat geld gebruikt de bank om een krediet te verstrekken aan een kmo. 3. De kmo betaalt de bank een vergoeding onder de vorm van rente. 4. Ten slotte betaalt de bank zelf ook een (andere) rente aan de depositohouders. Bij een aantal van deze stappen, loopt de bank een risico. Bij de bepaling van de rente die ze aan de kmo zal aanrekenen voor het krediet, en ook bij de bepaling van de rente die uitgekeerd wordt aan de depositohouders, wordt rekening gehouden met de risico's die de bank loopt.
RENTERISICO
Banken kunnen de rente op de zicht- en spaarrekeningen onmiddellijk wijzigen, en dit in functie van de kortetermijnrente zoals de Europese Centrale Bank die bepaalt, of in functie van de concurrentiële positie in de markt. De kmo kan er bijvoorbeeld voor kiezen om gedurende de hele looptijd van het krediet dezelfde, vaste rentevoet te betalen. Het verschil tussen de langetermijnrente-inkomsten uit het krediet en de kortetermijnrentekosten op de deposito’s noemen we de rentemarge van de bank. Die zal dus variëren in de tijd en kan zelfs negatief worden. Dit gebeurt wanneer de bank langetermijnkredieten heeft toegekend en deze met kortetermijndeposito’s heeft gefinancieerd en wanneer de rente plots stijgt. De banken ondergaan dan een sterke verhoging van hun rente kost maar kunnen deze niet doorrekenen aan hun kredietnemers. Banken hebben verschillende instrumenten ter beschikking om deze rentemarge actief te beheren, waaronder de zogenaamde renteswaps. Daarbij wordt de vaste rente omgezet in een variabele rente en wordt bijgevolg het renterisico geëlimineerd.
Impact van de regelgever
De impact van Basel-III op de rentecomponent valt moeilijker te becijferen. Maar door de eis om grotere kapitaalbuffers aan te leggen voor het kredietrisico op tegenpartijen van renteswaptransacties, kan ook hier een verhoogde kostprijs verwacht worden.
KREDIETRISICO
De kmo kan failliet gaan tijdens de looptijd van het krediet. De bank kan dan misschien niet het volledig geleende bedrag recupereren. Om dit risico te verkleinen, kan de bank de machine die de kmo bijvoorbeeld kocht met het krediet, in onderpand nemen. Uiteraard ontslaat een mogelijk faillissement van de kmo de bank niet van haar verplichtingen tegenover haar spaarders. Om de vergoeding voor deze risicocomponent te berekenen, houdt de bank rekening met twee factoren. Ten eerste met de gemiddelde kredietverliezen op zulke kredieten door de tijd heen, en ten tweede met de vergoeding voor het eigen vermogen dat de bank moet aanhouden voor dit krediet binnen het regelgevend kader.
Impact van de regelgever
Om spaarders te beschermen tegen het krediet - risico, moeten banken een hoeveelheid kapitaal aanhouden in functie van de hoeveelheid en het risico dat verbonden is aan de kredieten. Dit wordt voorgeschreven door de zogenoemde Basel-II normen. Hoe meer kapitaal de bank aanhoudt, hoe kleiner de kans dat een kredietverlies gevolgen heeft voor de spaarders of de overheid, die de facto spaartegoeden garandeert tot 100.000 euro. De recente Basel-III hervormingen gaan nog verder: die eisen dat banken meer kapitaal aanhouden per euro verleend krediet. Bovendien stellen ze hogere eisen aan de kwaliteit van dat kapitaal. Het gevolg? Er is meer dekking met eigen vermogen voor de verstrekte kredieten maar voor een gegeven kapitaalbasis kan de bank minder kredieten verstrekken en potentieel minder winst maken op deze activiteit van de bank.
LIQUIDITEITSRISICO
Spaarders kunnen in theorie op elk moment hun tegoeden op deposito's opvragen bij de bank. De bank mag dan niet het krediet opzeggen aan de kmo om middelen vrij te maken. Gelukkig vragen in de praktijk niet alle spaarders tezamen hun tegoeden op. Maar het mag duidelijk zijn: banken moeten een buffer aanleggen van financiële activa die onmiddellijk in cash omzetbaar zijn, om de opvragingen van spaarders te beantwoorden. Gevolg? Banken kunnen niet alle aangetrokken deposito's herbeleggen in meer aantrekkelijke langlopende kredieten.
Impact van de regelgever
Basel III omvat een significante verstrenging van de vereiste buffers die bestaan uit meer liquide middelen. Dit soort activa zal meestal een lager rendement opleveren voor de bank dan bijvoorbeeld het krediet aan een kmo. Daarnaast vereisen de nieuwe regels ook dat de impliciete kostprijs voor het aantrekken van de liquide middelen wordt doorgerekend in de tarifering van de kredieten.