Innovatie vraagt veel risico en veel kapitaal, vaak meer dan bedrijven individueel kunnen dragen. Dus moet de overheid innovatie daadkrachtig steunen. In België zijn de gewesten daarvoor bevoegd.
We peilden naar de visie van Veerle Lories, Katrien Mondt en Daniel Collet. Zij staan aan het hoofd van respectievelijk het Vlaamse IWT, het Brusselse Innoviris en het Waalse DGO6, de overheidsinstellingen die werken rond innovatie.
Wat is jullie visie op de actuele trends rond innovatie?
Lories: ‘Er beweegt enorm veel. Open innovatie is een grote trend. Ook samenwerking op lokaal niveau en clustervorming zijn belangrijk, maar vooral internationale samenwerking zit in de lift. Globalisering is een feit, ook in Vlaanderen.’
Mondt: ‘Ik zie twee sterke trends: de snelle opkomst van collaboratieve innovatie, en een accentverschuiving van technologisch-gedreven innovatie naar innovatie op het vlak van zakenmodellen. Creativiteit is veel ruimer geworden. Minder positief is dat de kloof tussen de academische wereld en de bredere maatschappij nog altijd niet gedicht is.’
Collet: ‘Versnelling is inderdaad een belangrijke tendens. Technologieën kruisen en voeden elkaar, met een toenemende complexiteit tot gevolg, maar ook meer innovatiekansen. Ik zie ook de verschuiving naar collaboratieve innovatie en meer focus op de markt. Innovatie verloopt niet langer lineair van onderzoek tot productlancering, maar komt voort uit een open, creatief en regionaal ecosysteem
Wat is het belang van innovatie voor de economie in het algemeen, en voor individuele bedrijven in het bijzonder?
Mondt: ‘Bedrijven moeten innoveren om te overleven, dat behoeft geen argumentatie meer. Niet alle bedrijven hebben daar individueel de middelen voor. Bovendien hebben bedrijven in dezelfde sector nog vaak koudwatervrees om samen te werken. Vandaar het belang van intersectorale samenwerkingen rond specifieke innovatie - trajecten. Daarbij ben ik een grote voorstander van de uitdagingsgerichte aanpak.’
Lories: ‘Innovatie is levensbelangrijk om voldoende competitief te blijven en nieuwe markten te kunnen aanboren. Het gaat steeds sneller, de wereld is veel meer open dan ooit tevoren. Innovatie moet echte toegevoegde waarde bieden, anders word je op lange termijn voorbijgestoken. Een groot deel van het bedrijfsleven staat sterk qua innovatie. Maar voor veel kleinere bedrijven is het minder vanzelfsprekend om tijdig in te zien dat ze aan vernieuwing toe zijn.’
Collet: ‘Om antwoord te bieden op maatschappelijke vraagstukken en om ons economische weefsel te dynamiseren, is innovatie broodnodig. Steun aan kmo’s is daar een speerpunt. Het dynamisme van de kmo’s is bepalend om nieuwe industriële segmenten te creëren en te verankeren in onze economie.’
Hoe wordt het innovatieproces het best gesteund?
Collet: ‘Je hebt een beleidsmix nodig. Niet alleen subsidies, maar ook infrastructuur, het algemene ondernemingsklimaat en beschikbaarheid van risicokapitaal zijn cruciaal. We hebben een rijk arsenaal aan hefbomen in Wallonië, van het Marshall plan 4.0 tot de Small Business Act en Creative Wallonia. Belangrijk is ook de aandacht voor het afdekken van het hele innovatietraject. Steun voor de transformatie van veelbelovende prototypes tot commerciële successen is daar een belangrijke werf. Verder is het noodzakelijk om de kritieke massa te zoeken door te focussen op niches die naar voor geschoven worden in ons clusteringbeleid.’
Mondt: ‘Innovatie moet niet aan de vrije markt overgelaten worden. Het is voor individuele ondernemingen vaak niet kostenefficiënt om aan toegepast onderzoek te doen. Vaak leeft er ook een grote risicoaversie. Een collectieve aanpak die dat risico helpt te dragen komt de maatschappij ten goede.’
Lories: ‘De overheid heeft belangrijke bedragen over om innovatie te steunen. We moeten ons richten op het wegwerken van een aantal hindernissen op het innovatiepad. Daarbij kijken we telkens naar de return van die investeringen voor Vlaanderen op gebied van tewerkstelling, toekomstige investeringen en duurzaamheid.’
Hoe groot is uw innovatiebudget en hoe wordt het verdeeld?
Innovatie krijgt meer en meer een internationale dimensie. Daar spelen de Europese steunprogramma’s op in. In het kader van Horizon 2020, het nieuwe onderzoeksprogramma van de EU voor 2014-2020, werd een nieuwe generatie financiële instrumenten gelanceerd. Bedoeling? Innovatieve bedrijven helpen om gemakkelijker toegang tot financiering te krijgen en om hen tot Europese samenwerking te stimuleren. Met een reeks nieuwe instrumenten zoals het SME Instrument en de Fast Track to Innovation komt er in totaal bijna 80 miljard euro aan financiële steun vrij voor R&D. Dat lijkt een grote som, maar er zijn veel gegadigden en alleen de betere projecten met een internationale aanpak worden gesteund. De weg vinden in de complexe waaier specifieke steuninstrumenten is geen eenvoudige klus.
Naast Horizon 2020 bestaan er namelijk ook nog een waaier van interessante alternatieven zoals het Eurostars programma, de Eureka Clusters, Connecting Europe Facility, … U klopt dan ook het best aan bij een specialist die het overzicht heeft. Goed om te weten is dat innovatiesteun door de EU veelal top-down via calls for proposals georganiseerd wordt. Daar moet uw project niet ongeveer, maar voor de volle honderd procent in passen. Bovendien is het meestal noodzakelijk om deel uit te maken van een consortium met meerdere gereputeerde Europese partners uit verschillende landen. Voor individuele bedrijven is het vaak zwaar werk om zelf partners te zoeken. EY heeft in quasi ieder land lokale subsidiespecialisten en ook een overkoepelende Europese cel die bedrijven helpt om zo’n consortium samen te stellen en de leden te begeleiden en te coördineren. U gaat ook het best aan de slag nog voor de call for proposals gepubliceerd wordt. Anders komt u waarschijnlijk hopeloos te laat.
Mondt: ‘Ons Brussels budget bedraagt 43 miljoen euro per jaar. Dat geld gaat ongeveer voor de helft naar kennisinstellingen, de andere helft gaat naar bedrijven. De toewijzing gebeurt voor de bedrijven bottom-up, we antwoorden met andere woorden op steunaanvragen. Voor de academische wereld gaan we top-down te werk: we selecteren zelf welke innovaties we steunen.’
Collet: ‘Onze openbare fondsen voor onderzoek en ontwikkeling voor 2015 bedragen 330 miljoen euro. Maar dat is slechts een deel van het volledige plaatje: er is de steun aan de competentiepolen, het Marshall plan 4.0, er is Creative Wallonia en de Europese steun met onder meer Horizon 2020 en EFRO. De grote uitdaging daarbij is de algemene efficiëntie van de verschillende programma’s.’
Lories: ‘In 2015 gaat het bij IWT om 305 miljoen euro. Daarvan gaat meer dan de helft rechtstreeks naar bedrijven. Dat gebeurt steeds vraaggericht, met een zeer open systeem. De rest investeren we gerichter: een deel vloeit via intermediaire organisaties naar bedrijven, een ander deel gaat naar universiteiten en onderzoekscentra.’
Wat kan er beter of anders in de samenwerking overheid-bedrijf?
Lories: ‘De belangrijkste vragen vanuit het bedrijfsleven zijn vereenvoudiging en versnelling. Snelheid is zeker voor kmo’s van groot belang. Dat is nog een uitdaging. Nu we zullen fuseren met het Agentschap Ondernemen hebben we een hefboom om het steunaanbod te verhelderen. Dat is nodig, bedrijven zien soms door de bomen het bos niet meer. Van bedrijven verwachten we begrip voor het feit dat we op zoek zijn naar economische en maatschappelijke meerwaarde. We zijn geen belangeloze kapitaalverschaffers.’
Mondt: ‘De overheid moet werken aan administratieve vereenvoudiging en aan tijdige betalingen. Uiteraard moet er controle zijn over de manier waarop met het geld van de belastingbetaler omgesprongen wordt, maar er is nood aan een grotere flexibiliteit. Van bedrijven verwacht ik meer investering in risico. We zijn er om dat risico te helpen dragen, maar dan moeten de ondernemingen wel het lef hebben om de kaart te trekken van doorbraakinnovatie. Helpen bij de commercialisering van een product is niet de taak van de overheid.’
Collet: ‘De overheid kan een kader schetsen en budgetten toekennen, maar dat moet worden ontwikkeld in permanente dialoog met alle spelers. Daar moet blijvend werk van gemaakt worden. Ondernemingen moeten zich ook engageren voor de regionale ontwikkeling en de juiste houding aannemen. De opeenvolgende Marshallplannen zijn gebaseerd op een echt partnerschap waarin ieder zijn deel van het risico draagt.’
Wat zijn de toekomstige uitdagingen rond innovatiesteun?
Mondt: ‘Hoe kunnen we zeker zijn dat onze subsidies een meerwaarde voor de maatschappij opleveren? Als bedrijven die wij steunden delokaliseren, zijn we onze investering kwijt. Een tweede bekommernis: zijn we wel voldoende aangepast aan de razendsnel evoluerende zaken- en financierings modellen?’
Lories: ‘We zien elk jaar 200 nieuwe bedrijven, maar het potentieel is nog veel groter. Daar moeten we de handen uit de mouwen steken. De andere grote uitdaging is om heel de maatschappij de vruchten van de steunmaatregelen te laten plukken.’
Collet: ‘Voor ons ligt de grootste uitdaging in de vereenvoudiging van het aanbod en de procedures, en op de complementariteit van de steunmechanismen. Ook de Europese dimensie is een bekommernis. Als de EU haar concurrentiepositie wil behouden, moeten er zeilen worden bijgezet.’
In mei 2016 vindt de Union Customs Code haar volledige uitwerking. Invoerbelastingen worden vanaf dan geheven op de laatste transactie voor het moment dat de goederen ons grondgebied binnenkomen. Voor veel bedrijven betekent dit een verhoging van de invoerbelastingen. Een aantal sectoren zal hier zwaarder door getroffen worden zoals de automobielsector, textiel, kleding en schoeisel, chemie en de invoerders van fruit.
Innovatieve bedrijven beschouwen de wereld als hun economisch speelveld, maar globalisering heeft ook haar prijs. Elke keer als een landsgrens wordt overschreden, moet een fiscale aangifte worden ingediend en worden invoerbelastingen verschuldigd, douanerechten, BTW en soms ook accijnzen of antidumpingrechten. Nog te veel bedrijven laten dit declaratieproces over aan logistieke partners of agenten, zonder erop toe te zien dat de informatie correct wordt overgemaakt aan de overheden, veelal net in die landen waar men er minder vertrouwd mee is. Het staat ook vast dat heel veel landen sterk afhankelijk zijn van de invoerbelastingen, soms tot meer dan 50% van hun budgettering. Overheden reageren met accreditatieprogramma’s voor ondernemingen, zoals het Authorised Economic Operator (AEO) programma, gekoppeld aan operationele voordelen.
Het AEO statuut is ook een belangrijke bouwsteen voor de Union Customs Code, die vanaf mei 2016 in werking treedt. De Europese Commissie heeft aangegeven de finale implementatieteksten in de komende weken te publiceren. Dit zal een kleine revolutie betekenen voor veel bedrijven. Invoerbelastingen worden dan geheven op de laatste transactie voor het moment van invoer. Voor veel bedrijven betekent dit een verhoging van de invoerbelastingen. Het AEO statuut wordt tevens de verplichte basis voor allerhande vereenvoudigingen, vooral vereist voor een maximale flexibiliteit bij in- en uitvoer. De uiteindelijke doelstelling is om alle douanedeclaraties in de EU op één locatie te consolideren. Zo’n centrale clearing wordt wellicht pas in 2020 operationeel. Omdat de regels rond handelsmerken worden uitgehold, zal men vlugger tot de conclusie komen dat ook royalty’s en licenties belastbaar zijn bij invoer van de onderliggende goederen. Belgische innovatieve ondernemingen die hun