De krapte op de arbeidsmarkt is zo groot dat sollicitanten werkgevers tegen elkaar kunnen uitspelen. Maar toegeven op je bedrijfswaarden om kandidaten binnen te halen, is geen goed idee, zegt Philip Van Eeckhoute, CEO van Liantis. ‘Heel wat bedrijven hebben troeven in huis. Ze gaan dus het best op zoek naar unieke aanknopingspunten tussen de kandidaat en wat ze zelf te bieden hebben.’
De macht op de arbeidsmarkt ligt al een tijdje vooral bij de werknemer. Zet die trend zich nog sneller door dan enkele jaren geleden?
Philip Van Eeckhoute: ‘Toch wel. De pandemie – en dan vooral het verplichte thuiswerk – heeft op dat vlak voor een stroomversnelling gezorgd. We merken bijvoorbeeld dat de vraag naar tele- of thuiswerk nog prominenter opduikt tijdens sollicitatiegesprekken. Daarnaast zijn werknemers ook veeleisender met betrekking tot de maatschappelijke rol van een potentiële werkgever. Waarvoor staat een bedrijf precies? En waarom zou ik me hier als werknemer willen engageren, zeker als ik nog aanbiedingen heb van andere bedrijven waarvan de waardenset en het maatschappelijke engagement me meer aanspreken? Bij een vergelijkbaar loonpakket kiezen kandidaten anno 2022 bijna altijd voor de werkgever met het meest uitgesproken maatschappelijke engagement.’
Kandidaten kiezen voor de werkgever met het meest uitgesproken maatschappelijke engagement.
Hoe kunnen bedrijven dat maatschappelijke engagement concreet maken en zo aantrekkelijk zijn in de ogen van sollicitanten?
‘Ik denk dat het in essentie vooral draait om oprechte communicatie. Hoe kun je als bedrijf kandidaten écht duidelijk maken waar je voor staat? Welke andere doelen streef je na, behalve de creatie van aandeelhouderswaarde? Ik geef een voorbeeld uit eigen huis. Wanneer een potentiële klantenadviseur bij ons solliciteert en uitleg vraagt over het takenpakket en over onze rol als bedrijf, kunnen we dat op twee manieren benoemen. We kunnen hem vertellen dat hij elke dag werkgevers adviseert op basis van de sociale wetgeving. Maar we kunnen hem bovendien duidelijk maken dat hij deze klanten een heleboel praktische zaken uit handen zal nemen, zodat zij zich op hun corebusiness kunnen focussen. Dat hij elke dag ondernemers zal helpen om hun droom te realiseren. Met die extra duiding maken we onze sollicitant duidelijk dat hij hier een maatschappelijk relevante bijdrage kan leveren.’
Hebben bedrijven dat al goed begrepen?
‘Ik vrees dat er op dat vlak nog werk op de plank ligt. Veel bedrijven beseffen nog onvoldoende over welke troeven ze beschikken, en wat ze te bieden hebben aan potentiële kandidaten. Bedrijven moeten nog veel meer de reflex hebben om op zoek te gaan naar aanknopingspunten tussen henzelf en wat kandidaten vandaag zoeken. Ik hoor nog te dikwijls: “Dé medewerker van vandaag wil dit.” Of: “Deze generatie zoekt dat.” Ik geloof niet in die algemene waarheden en dus ook niet in een one-size-fits-all-aanpak. Het is natuurlijk ook onze rol om dat aan onze klanten mee te geven. Ik raad werkgevers aan om eerst zelf een aantal vragen te stellen aan nieuwe kandidaten. Waar zijn ze precies naar op zoek, wat drijft hen, ook op persoonlijk vlak, en wat kan ik hen in functie daarvan bieden? Zelfs in de huidige krappe arbeidsmarkt is het geen goed idee om als bedrijf toegevingen te doen op je DNA of op je waarden, in de hoop kandidaten over de streep te trekken. Op termijn loopt dat bijna altijd fout.’
Bedrijven moeten beseffen wat medewerkers vooral gelukkig maakt: autonomie, betrokkenheid en een gevoel van competentie.
Enkele maanden geleden klopte de federale regering de langverwachte arbeidsdeal af, met daarin veel aandacht voor meer flexibiliteit op de werkvloer. Onder meer de mogelijkheid voor werknemers om voortaan – in een voltijdse functie – voor een vierdaagse werkweek te opteren, kreeg veel aandacht. Hoe kijkt u tegen het flexibiliteitsdebat aan?
‘Bedrijven moeten beseffen wat medewerkers vooral gelukkig maakt: autonomie, betrokkenheid en een gevoel van competentie. Ik denk dat we dit ook nadrukkelijk in het achterhoofd moeten houden in het debat over meer of minder flexibiliteit. De bedrijfscultuur, het soort werk, de levensfase van een werknemer: het zijn allemaal factoren die hierin een belangrijke rol spelen. Ik vind het een goede zaak dat de overheid nu een kader heeft gecreëerd, maar ik vind niet dat het aan de overheid is om plots alle bedrijven vanaf een bepaald aantal werknemers een identieke aanpak op te dringen. Bedrijven moeten zelf vanuit hun waardenset kunnen vertrekken om de individuele relaties tussen collega’s en de afspraken over de werkorganisatie vast te leggen. De arbeidsdeal vertrekt nog te veel vanuit een zeer klassiek en grotendeels achterhaald concept van de strikt hiërarchische relatie tussen werkgevers en werknemers. Maar goed, laten we afwachten wat de concrete wetgeving en uitvoeringsbesluiten brengen.’
Werkgevers én werknemers die het goed menen en ambitieus zijn, kunnen in mijn ogen niet anders meer dan in te zetten op levenslang leren.
De arbeidsdeal focust ook op het luik opleiding op de werkvloer, al jarenlang een teer punt op de Belgische arbeidsmarkt. Kan de overheid daar echt een rol in spelen?
‘De razendsnelle technologische evolutie heeft er ook voor gezorgd dat bedrijven haast smeken om werknemers die aangeven dat ze graag veel willen bijleren en dus regelmatig opleidingen willen volgen. Twintig jaar geleden zou wellicht geen enkele kandidaat “ik wil vooral bijleren” tijdens een sollicitatiegesprek op tafel hebben gelegd als extra eis. Tegelijk is het concept bijleren ook fel geëvolueerd: het draait vandaag niet louter om technische vaardigheden of om pure kennis, maar net zo goed om meer empathie, coachende vaardigheden of creativiteit. Werkgevers die het goed menen en ambitieus zijn, kunnen in mijn ogen niet anders meer dan in te zetten op levenslang leren. Tegelijk beseffen ook werknemers dat ze daar alle belang bij hebben, en dat ze zo hun eigen marktwaarde opkrikken. Ik ben op dit vlak dan ook relatief optimistisch. Het is een goede zaak dat de arbeidsdeal het belang ervan extra in de verf zet, maar ook hier ligt de bal toch vooral in het kamp van de werkgevers en werknemers zelf. Laat in deze dus vooral het gezond verstand spelen.’