Hybris
11 juli 1977 is een van de gelukkigste dagen van mijn leven. Die dag kreeg ik mijn universitair diploma. Nooit meer de nachtmerrie van weken studeren, nooit meer die paniek die je één minuut voor het examen overvalt. In de plaats kwam een bijna niet te dragen gevoel van trots het eerste arbeiderskind uit Zerkegem te zijn dat slaagde aan de universiteit.
Die avond was het grote fuif in de Vooruit. Moe gedanst op Iggy Pops ‘Lust For Life’ - zijt maar zeker - en ‘Parti Smith’s Gloria’ - ‘Jesus died for somebody’s sins but not mine’, absoluut - liep ik vele uren na middernacht door de Bagattenstraat. Plots klonk in een zijstraat een ijselijke kreet. Even later zag ik hoe een jonge vrouw zich een weg scheurde door de zeildoeken van een hoekpand in restauratie. Ineens stond ze voor me, haar gezicht verwrongen van angst. Ik moet iets hebben gevraagd als: ‘Kan ik helpen?’ Pas toen zag ze een man voor zich staan. Ze gilde en stormde van me weg.
Verward liep ik voort. Bij de deur van mijn kot daagde het me: die vrouw was aangerand en zag me als de volgende verkrachter. Ik sliep die nacht amper. Ik voelde me laf, onmachtig en vreemd genoeg ook schuldig.
Ik dacht destijds dat een verkrachting even zeldzaam was als een atoomexplosie.
De volgende dagen, weken en maanden sprak ik met nagenoeg iedereen uit mijn kennissenkring over die nacht. Ik stelde verbijsterd vast dat mijn mannelijke wereld een gigantisch aards paradijs was waarin ik zonder enig gevoel van gevaar kon ronddollen, terwijl vrouwen in een donker bos vol predatoren leefden. Ik dacht toen dat een verkrachting even zeldzaam was als een atoomexplosie, maar minstens vier vriendinnen vertelden me verkracht te zijn. Bijna elke vriendin had zich maar net kunnen redden uit de grijpgrage handen van mannen met de broek op de enkels.
Toen ik later BTK-inspecteur was, gaf ik niet gehinderd door enige neutraliteit een gunstig advies voor een tewerkstellingsproject in het Vluchthuis. Het comité met vertegenwoordigers van vakbonden en werkgevers wilde het project niet toestaan. Als vrouwen al geslagen werden, was dat door ongeschoolde havenarbeiders na een nacht stappen, wisten ze. Ik kreeg het project er toch door en had het gevoel het meisje in de Bagattenstraat gewroken te hebben.
Al na een paar weken zat het Vluchthuis overvol. En ja, er zat een vrouw van een havenarbeider, maar ook een van een notaris en een van een rechter. Niet dat ik dat met eigen ogen kon vaststellen. Mannen mochten het Vluchthuis niet binnen. Alle mannen zijn potentiële verkrachters, vonden radicale feministen.
Die weigering katapulteerde me terug naar mijn bed, die ochtend van 12 juli 1977. Nu, drie weken na Keulen, zullen veel mannelijke asielzoekers in bed liggen met dezelfde gevoelens van vernedering. Voor elke jonge mannelijke asielzoeker met verkrachtingsfantasieën zijn er honderden jonge asielzoekers die walgen van dat gedrag. Maar ze zijn potentiële verkrachters, als je de meeste politici moet geloven. ‘Zij komen uit culturen waar geweld tegen vrouwen normaal is, wij doen dat niet’, klinkt het betoog dezer dagen.
‘Ze hebben zich aan te passen. Wij zijn West-Europa. Wij zijn beschaafd.’ Het zijn niet de woorden van een dolgedraaide moslimhater, maar die van Mark Rutte, de premier van Nederland. Het land waar volgens Iva Bicanic, hoofd van het Centrum Seksueel Geweld, een op de acht vrouwen eens in hun leven verkracht werd, meestal door bekenden. Bicanic zegt uit haar studies en ervaring geen verband tussen daders van seksueel geweld en etniciteit te kunnen detecteren.
Dat maakt van Rutte en van alle politici - ook in ons land, waar een op de zes zwangere vrouwen vóór ze zwanger werd geweld ervaart van een partner - in de feiten de echte cultuurrelativisten. Ze kijken naast de statistieken over het grensoverschrijdend gedrag van velen onder ‘onze’ mannen en roemen onze houding tegenover vrouwen zoals die weerklinkt in loffelijke teksten en nette wetten, in volzinnen die verdacht goed lijken op die van onze kolonialistische voorouders.
‘Maar’, zullen ze vanuit hun ivoren toren roepen, ‘je moet toch blind zijn als je de islam niet als vrouwvijandig brandmerkt?’ Zeker. Maar is het de enige religie die mee verantwoordelijk is voor een vrouwgevaarlijke omgeving? In de VN-top 10 van landen met de grootste waarschijnlijkheid van geweld op vrouwelijke reizigers staan vijf Latijns-Amerikaanse landen. Je kan dus stellen dat het overwegend katholieke Latijns-Amerika voor vrouwen het gevaarlijkste continent is. Op één staat India, waar vooral hindoes, boeddhisten en sikhs wonen.
In alle landen ter wereld is er nog altijd een wereld van de mannen en een wereld van de vrouwen.
De ontnuchterende vaststelling is dat wereldreligies uit tijden stammen waarin de vrouw als minderwaardig werd gezien en dat de maatschappelijke weerslag nog altijd cash wordt betaald door de helft van de bevolking. In alle landen ter wereld is er nog altijd een wereld van de mannen en een wereld van de vrouwen. De verschillen zijn niet in termen van ‘zij doen het en wij niet’ te benoemen, maar in gradaties. De westerse politici kunnen hun uitspraken die bol staan van cultuursuprematie maar beter snel opbergen in dat schattige rococokastje, waar in sierlijke letters hybris op staat.
Frank Van Massenhove is voorzitter van FOD Sociale Zekerheid. Hij schrijft deze column in eigen naam.
Meest gelezen
- 1 Gentse techspeler Lighthouse haalt 350 miljoen euro op en wordt miljardenbedrijf
- 2 Belgen zijn rijker dan gezinnen elders in Europa, maar vermogen is vrij ongelijk verdeeld
- 3 'Rusland viel Oekraïne aan met intercontinentale ballistische raket'
- 4 Golf aan betaalbare e-auto’s op komst, met dank aan strenge uitstootregels
- 5 Nvidia overtreft opnieuw de verwachtingen