Maandag, 24 oktober. Evelyn en ik parkeren de auto voor de gesloten poort van het domein in Geraci Siculo, zo’n twintig minuten rijden van Castelbuono en omringd door het prachtige Madonie-gebergte. De eigenaars hebben ons laten weten dat ze een halfuurtje later zullen zijn, wegens file rond Castelbuono. Het is druk in het dorp en dat heeft alles te maken met het ‘funghi’-festival. Elk dorp heeft in deze periode een ‘sagra’, een festival dat in het teken staat van één bepaald lokaal product. In dit geval dus ‘funghi’ of wilde paddenstoelen. Het enige probleem dit jaar is dat er nog helemaal geen wilde paddenstoelen te vinden zijn in de Madonie. ‘Daarvoor moet het eerst regenen en koeler worden’, vertelt Saverio, de plaatselijke slager, die ons in één adem zegt dat hij de drukte in het dorp tijdens het festival zal ontvluchten. Wij doen hetzelfde.
Evelyn en ik zijn ontzettend nieuwsgierig. Al vaak zijn we over deze poort geklommen, maar de binnenkant van de masseria hebben we nog nooit gezien. Eindelijk parkeert een Alfa Romeo zich naast onze auto. Een oude man met een mondmasker loopt, nadat hij ons summier heeft begroet, meteen naar de poort met een oude sigarenkist vol sleutels. Na wat zoeken diept hij de sleutel van de poort op, waarna hij haastig zijn weg naar boven vervolgt, naar de vierkantshoeve van onze dromen.
Opnieuw gegrabbel in de sigarenkist, deze keer begeleid door binnensmonds gevloek. Tot dan vonden we de man nog amusant, hij had iets weg van een verstrooide professor. Maar nu raast l’architetto, zoals de man wil dat we hem noemen, in een hels tempo van de ene naar de andere ruimte, vloekend en ons aanmanend om voort te maken. Telkens als we dromend de prachtige vertrekken binnenwandelen, horen we meteen een irritant ‘Andiamo!’. Vooruit!
Zijn vrouw, die zich tot nog toe op de achtergrond hield, vertelt ons lief en verontschuldigend dat haar man razende honger heeft. We hadden er ons al bij neergelegd dat dit een blitzbezoek zou worden, maar wilden toch de kans behouden om later die dag in alle rust terug te keren. Dus stellen we het koppel voor samen te gaan lunchen.
In het restaurant blijkt l’architetto een al even ongemanierde tafelgast als gastheer te zijn. Nadat hij bijna de karaf wijn uit de handen van de dienster graait, schenkt hij alleen voor zichzelf in en ook daarna is hij alleen maar met zichzelf bezig. We hadden wat meer etiquette verwacht van zijne adelheid en doen nog een laatste poging bij zijn vrouw: we vragen of het misschien mogelijk zou zijn om het domein op de terugweg nóg eens te bezoeken. Maar L’architetto haalt zijn neus op als een peuter die een dampend bord broccoli voorgeschoteld krijgt en mompelt: ‘Misschien in november.’ Hij laat ons wel nog weten dat we met een voorstel mogen komen om te investeren in het gebouw en het te huren, maar dat verkopen er niet in zit.