Het verlangen om weer te koken is onhoudbaar, het is zelfs bijna masochistisch om ’s morgens vroeg op de historische vismarkt van Catánia, de op één na grootste stad van Sicilië, rond te struinen en de eindeloze diversiteit aan vissen, in al hun pracht, te aanschouwen. De vissers en marktkramers prijzen luidkeels hun waar aan, maar dat is zelfs niet nodig: de kwaliteit en versheid druipen ervan af, op de glanzende kasseien.
Bij ieder kraam hou ik halt en fantaseer ik over bereidingen met buikspek van tonijn, zwaardvis, zeebarbeel en garnalen in alle maten. Ze lachen spottend naar me, wetend dat ik hen toch niet mee naar huis kan nemen.
We zijn in Catánia omdat we gereserveerd hebben bij Bianca Celano, een zeer getalenteerde en begeesterde chef die hier werkt voor een klein, luxueus hotel. Het is met smaak ingericht en wordt uitgebaat door een Siciliaans architectenduo.
Na de ochtendwandeling – ik word tegenwoordig altijd ontiegelijk vroeg wakker, door een mengeling van onrust, ambitie en te veel energie – schuiven we aan voor het ontbijt. Bianca en haar team hebben een feest bijeen getoverd: alle soorten traditioneel gebak, fruit, pecorino, prosciutto, huisgemaakte marmelades, vruchtensappen… Te veel om op te noemen.
Gisteravond zaten we hier aan de open keuken: ook toen al waren we in de ban van Bianca’s degustatiemenu, dat alleen maar lokale ingrediënten bevat. Twee gerechten die me bijblijven, zijn de ‘couscous alla trapanese’: couscous gekookt in een schaaldieren- en visbouillon. Een getuige van de Noord-Afrikaanse invloed op de Siciliaanse keuken. De bouillon met gepocheerde makreel, sepia en gamba’s was delicaat en emotioneerde. Een spaghetti die eruitzag als een carbonara met broodkruim werd gebonden met ‘lattume’: de hom van tonijn, of – duidelijker gezegd – vissperma. Het is een smaak die me terugkatapulteert naar mijn culinaire avonturen in Tokio.