Tijdens het regenseizoen verandert de woestijn van Lençóis Maranhenses in één van de meest fotogenieke plekken ter wereld: een landschap van golvende duinen en smaragdgroene zoetwaterlagunes.
Op het eerste gezicht ziet het eruit als de perfecte woestijn: kilometers en kilometers duinen zonder ook maar één sprietje groen. Toch is dit geen ‘gewone’ woestijn: in het nationaal park Lençóis Maranhenses in Brazilië valt er elk jaar maar liefst tot 1600 millimeter neerslag. Ter vergelijking: dat is meer dan in de Hoge Venen of Schotland.
Vijf maanden per jaar, na het regenseizoen, stijgt de grondwaterspiegel. Daardoor ontstaan in de holtes tussen de duinen duizenden zoetwaterlagunes. Een uniek natuurfenomeen dat leidt tot een prachtig schouwspel waar turquoise, smaragdgroene en algenblauwe waterpartijen worden afgewisseld met duinen, die onophoudelijk door de grillen van de wind worden hertekend. Geen wonder dat deze plek in de top vijf staat van de meest fotogenieke bestemmingen op de planeet.
Vanuit de lucht doet deze 70 kilometer lange strook halvemaanvormige duinen - sommige zijn tot 40 meter hoog - denken aan wit linnen dat op een winderige namiddag te drogen hangt. En dat is ook waar de naam ‘Lençóis Maranhenses’ in het Portugees voor staat: letterlijk de ‘beddenlakens van Maranhão’.
Nationaal park Lençóis Maranhenses
De wonderschone mix van - zeg maar - de ‘Namibische duinen’ en de ‘Malediven’ in Lençóis Maranhenses is elk jaar te zien van juni tot november. Daarna verdampt het water weer door de brandende zon, om het jaar daarna opnieuw te verschijnen. Een fenomeen dat zich al meer dan tienduizend jaar voltrekt. De duinen werden in 1981 geklasseerd als nationaal park en lokken vandaag meer dan 60.000 bezoekers per jaar.
De meeste toeristische excursies vertrekken vanuit de stad Barreirinhas, ten zuidoosten van het park. Vanaf daar zijn er geen asfaltwegen meer, alleen per 4x4 kan je Lençóis Maranhenses bereiken. Barreirinhas is een stadje aan de oever van de Preguiças, de rivier die als het ware zijn levensader is.
Bezoekers worden er verwelkomd door een grote duin die midden in de stad ‘groeit’: de woestijn schuift elk jaar nog zo’n twintig meter op, en slorpt daarbij meedogenloos zowel natuur als woningen op. De plek is meer dan een bezoekje waard.
Vissersdorpje Santo Amaro
Wij nemen evenwel het vliegtuig vanuit Rio de Janeiro naar São Luis, de hoofdstad van Maranhão, waarna er ons een autorit wacht van iets meer dan drie uur tot in Santo Amaro. We rijden er over een lange, eentonige weg die door een weelderige beplanting omgeven is.
Halverwege is het tijd om voor de eerste keer halt te houden, meer bepaald in Axixá. Op de kleurrijke gevels van veel winkels is het woord ‘juçara’ (wat ‘açai’ betekent) met de hand geschilderd. De paarse superbes is bij ons aan een heuse opmars bezig.
Dit stadje is op de kar gesprongen en heeft zich gespecialiseerd in de teelt van het superfood. De wilde palmen waaraan de açaivruchten groeien, bloeien weelderig. Met een jute doek rond hun enkels klimmen de seizoenarbeiders naar de top van de langgerekte boomstammen om de rijpe vruchten te plukken.
Schiereiland Ponta Verde
Een kleine veerpont wacht ons op om het karamelkleurige water van de Muním-rivier over te steken, waarna we nog 140 kilometer verder trekken naar Santo Amaro. Ongeveer tienduizend mensen leven hier. Op de markt verkopen de vissers hun vangst van de dag, met naast hen de slager die zijn gebraden kip aan de man probeert te brengen. Om groenten en fruit te vinden moet je al iets meer inspanning leveren: de staat Maranhão is de armste van Brazilië en de meeste mensen leven hier van vis en maniok.
Bij het vallen van de avond zet iedereen zijn televisietoestel aan - voor het geluid! - en neemt daarna plaats op een stoel buiten voor de deur. De bewoners profiteren van de buitenlucht en praten met de buren. Er heerst een gemoedelijke sfeer. Simpel maar gezellig. Zoals overal ter wereld spelen de kinderen voetbal op straat. Niemand gaat laat slapen, want de dagen beginnen vroeg in Santo Amaro.
‘s Ochtends brengt Umberto, een jonge man, ons met een traditioneel bootje in 40 minuten naar het schiereiland Ponta Verde. Paarse waterhyacinten en goudgele waterbloemen creëren een prachtig schouwspel. In het vissersdorp getuigen de peperkoeken huidskleur en de lichte ogen van de inwoners van de historische culturele verscheidenheid in het noordoostelijke deel van Brazilië.
De gemeenschap, gesticht door de voorouders van Umberto, telt vandaag 150 mensen. ‘Het is onze uitdaging om in de 21ste eeuw elektriciteit te hebben en toeristen te lokken’, zegt hij.
Schelpenstrand Travosa
Net na Ponta Verde verschijnen de eerste duinen in al hun pracht als een dun, wit satijnen lint. De passaatwinden hebben deze duinen gevormd tot ronduit perfecte kunstwerken van de natuur. Tegen alle verwachtingen in verbranden we onze voeten niet aan het hagelwitte zand: de cyaanblauwe lagunes golven onder een zeebries.
Het lauwe zoetwater spreekt tot de verbeelding. De meertjes strekken zich uit tot aan de Atlantische Oceaan. Maar net zoals bij een fata morgana kan dit veranderende landschap verraderlijk uit de hoek komen: als het niet regent, kunnen de temperaturen oplopen tot 40 °C. Bij volle maan schittert de witte woestijn en fonkelt het water als een diamant.
In het uiterste westen van het park bevindt zich Travosa. Dat dorp is een begrip in de streek voor zijn kleine grijze schelpen (phacoides pectinatus) die hier ‘sarnambi’ worden genoemd. Wanneer de zee zich terugtrekt, gaan de vrouwen er met blote handen in het zand naar op zoek. Ze verzamelen elk bijna 7 kilo per dag. In een pan met kokosmelk en rijst vormen ze een smakelijk gerecht.
Rode mangroves in Atins
De volgende dag verlaten we Santo Amaro en trekken richting Barreirinhas en Atins. We rijden langs de rivier Preguiças, die door een bos met rode mangroves trekt. Het bos is onder meer de thuishaven van brilkaaimannen, rode spiesherten en paca’s, mooi gevlekte kleine knaagdieren. Langs de granaatrode schittering van de rivier zien we bescheiden vissershutjes, gemaakt van gedroogd hout en palmbladeren.
Aan de monding, op de linkeroever, bevindt zich het dorpje Atins, met zand zo fijn als bloemsuiker en omgeven door de duinen en de oceaan. Aan de kade wachten de quads, tussen de ezels en de runderen, op hun passagiers. Het sociale leven begint bij Chico Jacinto, het kleurrijke café van het dorp.
De tafels van paars en geel geverfde banden, de vazen geschilderd in groen of roze en de bloemen in rode en oranje tinten doen denken aan een decor van filmmaker Pedro Almodóvar. Errond schieten de pousada’s als paddenstoelen uit de grond. Toen Bernard de Laroche, de vicevoorzitter van de gidsenvereniging van Lençóis, zich in het begin van de jaren 2000 in Atins kwam vestigen, waren er vier herbergen. Vandaag zijn dat er al veertig.
Van Lagoa Azul tot Lagoa Esmeralda
Aanvankelijk was er geen elektriciteit, die kwam er pas zes jaar geleden. De quads staken de woestijn over tot in de ‘primitieve zone’, met de oases van Quiemada dos Britos en Baixa Grande. Vandaag is dat gebied verboden terrein voor quads. Maar dat betekent niet dat de toeristen de weg hiernaartoe niet meer vinden: op sommige dagen zijn er meer dan 150 Toyota-4x4’s te zien aan de voet van de Lagoa Azul (een van de eerste lagunes waar iedereen halt houdt).
Bovendien zijn ook twee andere lagunes ingenomen door toeristen die de hagelwitte zandvlaktes en het kristalblauwe water willen aanschouwen. We hebben het over Lagoa Esmeralda en Lagoa do Peixe.
Het toerisme is de jongste jaren sterk toegenomen. Toch zijn er nog altijd maar vijf rangers die het 155.000 hectare grote park met zijn 90.000 wandelende duinen, duizenden lagunes en de 70 kilometer lange kuststrook bewaken. Het nationaal park Lençóis Maranhenses staat niet op de Werelderfgoedlijst van de Unesco, wel op een voorlopige lijst die in juni 2017 werd gepubliceerd. Iedereen hier hoopt dat de duinen en lagunes straks een plaatsje krijgen op de echte lijst.
De luchtvaartmaatschappij Latam vliegt elke dag van Parijs naar São Luís via São Paulo. Vanaf 675 euro.