Azzedine Alaïa (1935-2017) was volgens velen de laatste grote couturier, maar bleef liever onder de radar. Vier jaar na zijn dood is de Belg Pieter Mulier zijn discrete troonopvolger. Nu Muliers eerste collectie in de winkel ligt, bezocht Sabato de Fondation Alaïa in Parijs, waar Alaïa’s atelier en appartement onaangeroerd bleven. ‘Zelfs Naomi Campbells bed staat er nog.’
‘B este vrienden, dit is nu de tweede keer. En ik ben nog nerveuzer dan bij mijn debuut. Dus schrijf ik jullie om jullie persoonlijk welkom te heten in het hart van Alaïa’s huis. Onder het glazen dak, de ‘kathedraal’ zoals ik ze noem. Ik hoop dat je je hier thuis voelt, zoals ik.’ Pieter Mulier schreef een persoonlijke brief aan de invités op zijn tweede defilé voor Azzedine Alaïa, op 23 januari. Pas een jaar geleden maakte onze landgenoot zijn debuut als creatief directeur bij het Parijse modehuis. Een symbolisch moment, want Mulier (42) trad voor de eerste keer uit de schaduw van Raf Simons, de Belg met wie hij samen collecties tekende bij Jil Sander, Dior en Calvin Klein. Nog symbolischer: goed drie jaar na de dood van Alaïa in 2017, is Mulier de eerste ontwerper die diens grote coutureschoenen mag vullen.
Eén keer ontmoetten Mulier en Alaïa elkaar. Niet in Alaïa’s atelierwoning in Parijs. Wel backstage bij een defilé van Dior, waar de Tunesiër graag naartoe kwam. Daarmee is de cirkel rond: Alaïa werkte in 1956 zelf vier dagen bij monsieur Christian Dior. In 1996 werd Alaïa gevraagd om Gianfranco Ferré te vervangen bij Dior, maar hij weigerde. Het werd toen John Galliano, die na zijn antisemitische uitspraken uiteindelijk is vervangen door Raf Simons. Via die weg proefde Mulier voor het eerst van de couturewereld: de perfecte prelude voor zijn topjob bij Alaïa. ‘Bij Alaïa verwachten ze niet dat ik de grote ster ben. De kleren tellen. En Azzedine is hier nog altijd’, verklaarde hij in The Business of Fashion. ‘Zijn naam staat op de kleren.’
Overgangsperiode
Mulier en Alaïa (1935-2017) hebben best veel gemeen. Hun discretie en hun liefde voor kunst en design, bijvoorbeeld. Maar ze begonnen ook allebei hun modecarrière op een atypische manier. Mulier studeerde architectuur, tot Raf Simons hem oppikte. Alaïa studeerde beeldhouwkunst in Tunis, tot hij zijn zus hielp met haar naaiwerk en zij daar goeie punten mee scoorde op school. Beeldhouwen bracht hem de liefde voor het menselijke lichaam bij. Een modediploma had hij niet, maar dat compenseerde hij door decennia te werken als couturier voor societyvrouwen, voordat hij zijn eigen collecties lanceerde. Eerst in Tunesië, vanaf 1957 in Parijs. Dát was zijn leerschool.
Alaïa maakte zelf school met zijn sensuele couture, sculpturaal gebeiteld rond het vrouwenlichaam. Uniek is dat hij niet zozeer vanuit patronen of concepten vertrok. Hij paste zijn silhouetten op echte lichamen, speld en naald in de hand. Het was collega Thierry Mugler die Alaïa begin jaren 1980 motiveerde om geen saloncouturier te blijven, maar een modeontwerper te worden met een eigen collectie. In 1982 was het zover.
‘We zijn opgegroeid met het idee dat Azzedine het toppunt van mode was’, zei Mulier in The Business of Fashion. Na Alaïa’s dood was het jarenlang stil rond zijn modehuis, dat sinds 2007 in handen is van de luxegroep Richemont. ‘We hebben bewust een overgangsperiode ingelast’, zegt Carla Sozzani. Veertig jaar lang was zij de muze en hartsvriendin van Alaïa en medeoprichtster van zijn Fondation Alaïa in 2007. De modewereld kent haar vooral als founder van de Milanese conceptstore 10 Corso Como in 1991. ‘Een couturier van zo’n formaat kun je niet meteen vervangen. Zijn studio bracht intussen twaalf collecties uit met re-edities. Het was als een trein die nog even verder reed zonder chauffeur.’
20.000 stuks in huis
Uiteindelijk koos Richemont – behalve van Alaïa ook eigenaar van onder meer Delvaux, Net-à-Porter en Cartier – voor Pieter Mulier als nieuwe chauffeur. Zijn eerste collectie ligt momenteel in de winkels, zijn eerste defilé hield hij – verrassend – buiten op straat in de rue de Moussy, om de hoek van Alaïa’s atelier, woning én foundation. ‘In de straten van de wijk Le Marais was Azzedine een bekend gezicht’, zegt Sozzani. ‘Hij deed hier graag zelf zijn boodschappen, want hij kookte altijd zelf voor zijn team en zijn vele gasten.’
Zijn tweede defilé hield Mulier - net als Alaïa - onder de fameuze ‘verrière’: de prachtige serre die nu gebruikt wordt als exporuimte voor de Fondation Alaïa. Onder die ‘kathedraal’ ontmoeten we Sozzani en Olivier Saillard samen. Saillard was directeur van het modemuseum in Marseille, modecurator van het Musée des Arts Décoratifs in Parijs en directeur van Palais Galliera, het Parijse modemuseum dat in 2013 heropende met een retrospectieve expo over zijn goeie vriend Alaïa. Het was de couturier himself die Saillard indertijd suggereerde als directeur voor zijn Fondation, waarvan Sozzani president is.
‘Die stichting richtte hij zelf op in 2007, tien jaar voor zijn dood. Hij wilde zijn én andermans werk delen met het grote publiek. Zodat jongeren konden bijleren. Archiveren, conserveren en inspireren: dat was zijn wens’, zegt Sozzani. De Fondation Alaïa is in de eerste plaats een modemuseum, gewijd aan het werk van Alaïa. Maar ook aan zijn modeverzameling en aan de geschiedenis van de mode. Momenteel vindt hier de tentoonstelling ‘Alaïa avant Alaïa’ plaats. Met archieffoto’s, modesilhouetten en getuigenissen van intimi volg je Alaïa’s parcours van Tunesië tot in Parijs, waar hij in 1956 arriveerde en op zoek ging naar een job. Hij ging eerst aan de slag bij Dior, Guy Laroche en Yves Saint Laurent. Om daarna uit te groeien tot de meest Parijse couturier van zijn generatie. Verrassend: de Mondriaan-jurk uit 1965 die altijd als mijlpaal van Yves Saint Laurent wordt aangehaald, blijkt ontworpen door Alaïa, toen hij daar in het atelier meedraaide.
‘Binnenkort willen we zijn modeverzameling permanent exposeren. Met bijna 20.000 stuks had hij de grootste privémodecollectie ter wereld’, zegt Saillard.
Balenciaga-erlebnis
Die verzameling begon in 1968, toen Alaïa bij de sluiting van het modehuis Balenciaga archiefstukken wilde opkopen. ‘Vanaf dan voelde hij zich verantwoordelijk om het geheugen van anderen te verzamelen’, zegt Sozzani. De Balenciaga-deal was het begin van een immense modecollectie, die hij op den duur zelf niet meer kon overzien.
‘Toen ik in 2011 in Musée Bourdelle de eerste retrospectieve expo maakte over de couture van Madame Grès, leende Azzedine me drie stuks uit’, zegt Saillard. ‘Hij had er niet veel meer, beweerde hij. Bleek dat hij 900 silhouetten van haar in zijn kelder had. Maar ook 700 van Balenciaga. Unieke kostuums van schilder Henri Matisse. Zeldzame items van Madeleine Vionnet, Charles James, Paul Poiret, Martin Margiela en zovele andere ontwerpers. Zijn ongelooflijke collectie is het officieuze derde modemuseum van Parijs. Azzedine is de enige couturier die zo’n verzameling én zo’n historische kennis had. Geen enkele modeontwerper interesseerde zich zo voor de geschiedenis van zijn discipline als hij. En dat is opmerkelijk, want in de filmwereld vindt iedereen het evident dat elke regisseur een cinefiel is. Maar in de mode dus niet. Het is ongelooflijk dat een Tunesiër van heel bescheiden afkomst zoveel Frans modepatrimonium heeft gered. Azzedines aankoopritme was soms sneller dan zijn tempo om deftig te archiveren. Sommige stuks had hij nooit uit hun doos of plastic verpakking gehaald. Pas na zijn dood beseften we hoe belangrijk die verzameling was. Het was als een cadeau dat je pas opendoet als de gever al vertrokken is.’
Bengaalse kat
Alaïa stierf op 18 november 2017 in zijn hoofdkwartier in Parijs. Tweeëntachtig was hij, maar nog lang niet uitverteld. Duizenden schetsen liet hij achter. Maar ook een duidelijk plan voor zijn Fondation. Sozzani was zo close met hem dat ze niet alleen de voorzitster van zijn stichting werd, ze erfde ook zijn Bengaalse kat. En ze kreeg een legendarische jurk naar haar vernoemd.
‘Ik leerde Azzedine kennen in 1979. En we konden het meteen heel goed vinden’, zegt de voormalige journaliste – ze was onder meer hoofdredacteur van de Italiaanse ‘Elle’ en van de speciale edities van de Italiaanse ‘Vogue’, een blad dat werd geleid door haar zus Franca. Ook al pendelde Sozzani tussen Milaan en Parijs, toch bleef hun band heel sterk. ‘In 1991 wilde ik 10 Corso Como in Milaan oprichten, de conceptstore waarvan ik nog artistiek directeur ben. We hadden het toen allebei moeilijk. Zijn zus was stervende en ook zijn hond was er slecht aan toe. We zochten steun bij elkaar. Hij hielp me bij de opstart. Dankzij hem kon ik heel snel collecties als Comme des Garçons, Prada, Margiela én Alaïa binnenhalen. Hij kwam ook naar alle openingen. En hij wilde zelfs een filiaal van Corso Como in Parijs beginnen, aan de overkant van zijn atelier.’
‘Carla is mijn trouwste vriendin. Elke jonge ontwerper wens ik het toe om zo iemand te ontmoeten’, zei Alaïa over Sozzani. Als je haar zo levendig over de couturier hoort vertellen, lijkt het alsof hij elk moment kan binnenkomen in de keuken, waar we intussen samen koffie zitten te drinken. ‘Elke middag kwamen hier kunstenaars en modemensen over de vloer. Hij hield van gezelschap. En daar maakte hij graag tijd voor. Men zegt weleens dat Azzedine geen werker was, maar hij zwoegde keihard. En non-stop. Leven en werk liepen continu in elkaar over. Dat is ook logisch, want hij woonde hierboven.’
Slaapwel, Naomi
Na zijn dood bleven Alaïa’s appartement en atelier onaangeroerd. Het driekoppige team van Pieter Mulier werkt niet in de voormalige studio van de couturier, wel aan de overkant van de straat. ‘In Azzedines studio hebben we na zijn begrafenis in Tunesië alles bedekt met witte lakens. En zo ligt het er nog bij’, zegt Sozzani. ‘Zelfs het bed van Naomi Campbell staat nog op zijn mezzanine. Zijn band met Naomi was heel bijzonder. Toen zij als 16-jarig model in Parijs aankwam, ontfermde hij zich over haar. In de begindagen van haar carrière heeft ze hier maanden verbleven. Hij beschermde haar als een vader.’
Ook zijn kunst- en designcollectie is nog intact. Op de binnenplaats van de Fondation krijg je daar al een glimp van. Links staat een XL vrouwenborst van beeldhouwer César, ‘een vriend van Azzedine met wie hij vaak samen kookte en recepten uitwisselde’. Rechts een betonnen lamp van Le Corbusier. In de bookshop beneden modeboeken op originele ‘Jean Prouvé’-tafels. De boekenkast zelf is van Charlotte Perriand en de metalen poort is ontworpen door Jean Royère. ‘Dat ijzerwerk lag te roesten in de kelder. Azzedine wist wellicht niet dat hij dat nog had. Terwijl dat stuk echt exceptioneel is’, aldus Saillard. ‘Azzedine hield van het designmeubilair van Pierre Paulin, Shiro Kuramata en Marc Newson. En hij sliep in een voormalig tankstation van Jean Prouvé, dat hij heropbouwde in zijn appartement.’
‘Zijn woning willen we op termijn graag openstellen voor het publiek. Maar eerst zijn atelier. Ons ideaal is het Palazzo Fortuny in Venetië: de woon- en werkplek van ontwerper Mariano Fortuny, die nog volledig is zoals hij die achterliet. We doen hier alles zonder subsidies, maar met de steun van Richemont, in ons eigen tempo. Net als Azzedine.’
Ode aan de mode
Feit is dat Alaïa zich niet liet opjagen. Was een collectie nog niet klaar, dan wachtte hij met zijn defilé tot ná de modeweken. Sommigen noemen dat nonchalant, anderen visionair. ‘Alaïa pleitte twintig jaar geleden al voor minder collecties. En hij speelde met de verwachtingen van de modekalender’, zegt Saillard. Hij mengde prêt-à-porter met couture en gooide de seizoenen door elkaar.
Die traditie zet Pieter Mulier nu op zijn manier voort. Zijn jongste defilé noemde hij ‘Summer-Fall’, in plaats van de gebruikelijke ‘Fall-Winter’. Hij mengde, net als Alaïa, couture met prêt-à-porter. En hij hield zijn eerste twee defilés al even sober als Alaïa: zonder decor, verhaal of vergezochte concepten, zodat de focus op de mode en het craftsmanship komt te liggen.
Alaïa’s kunst- en designpassie schemerde bij Mulier ook al door: zijn breiwerk was geïnspireerd op beschilderde keramiek van Pablo Picasso. En de schoenhakken op een design van Jean Prouvé. ‘Een ode aan de mode, zoals Azzedine het graag had’, zo schreef Mulier in zijn defilébrief. ‘Een ode aan al de schoonheid die me inspireert.’