Dries Van Noten wordt weldra zestig. Hij heeft precies honderd modeshows op zijn naam staan. In een zeldzaam interview blikt hij terug, én vooruit. ‘Als ik morgen tegen een boom knal, zal Van Noten overleven.’
Is er geen pakje toegekomen?’, vraagt een van de assistenten van de modeontwerper aan de receptionist. Op de Godefriduskaai in Antwerpen, waar Dries Van Noten zijn hoofdkwartier heeft, gonst het van de bedrijvigheid. Honderden dozen met winterkleren staan klaar om verscheept te worden naar zo’n 500 verkooppunten, verspreid over de hele wereld.
‘Ja, er ligt een klein pakje in je postvak. Neem maar mee naar boven.’
Omdat de ontwerper boven nog even bezig is, krijgen we eerst de ‘grand tour’. Het pakje - tien centimeter bij tien - reist met ons doorheen het pakhuis. Ooit was dit een opslagplaats voor sterkedrank, daarna voor vergeten museumstukken. Vandaag is het tot de nok volgestouwd met stoffen en kleren. In het archief struikelen we over rondslingerende schoenen. Iemand probeert orde te scheppen, maar zit in die fase van het opruimen waarbij je alleen maar meer chaos creëert.
Dries Van Noten is de zoon van een kleine zelfstandige. Zijn vader had een kledingwinkel en de kleine Dries schuimde samen met hem handelsbeurzen af. Maar hij wilde liever kleren ontwerpen dan verkopen, dus trok hij naar de Antwerpse Modeacademie, waar hij in 1981 afstudeerde. In 1986 begon hij met zijn eigen label. Hij was een van de ‘Antwerpse Zes’, jonge talenten die vanuit de havenstad stormenderhand de wereld veroverden. De meeste anderen hebben intussen hun labels verkocht aan grote groepen, sommigen zijn gestopt met ontwerpen of kondigen op hun website ‘never ending sale’ aan. Maar Van Noten is nog altijd bezig met ontwerpen. Zijn werk lijkt relevanter dan ooit. Bovendien slaagde hij erin een van de meest winstgevende, onafhankelijke modemerken uit te bouwen.
Een deel van de verklaring van zijn succes is te vinden in zijn stoffenzaal. Van Noten ontwikkelt de stoffen zelf. Zijn prints zijn karakteristiek, net als zijn borduursels. In de stoffenzaal ga je als vanzelf stiller praten. De honderden rollen dempen de akoestiek. ‘Ideaal als je een vertrouwelijk gesprek wil voeren’, fluistert de assistent.
Maar ons interview met Dries Van Noten vindt niet in de stoffenzaal plaats, wel enkele verdiepingen hoger, in een vergaderzaal. Het kantoor van Van Noten zelf is dezer dagen ‘off limits’. De zomercollectie 2018, die eind september getoond wordt op de catwalk in Parijs, ligt ter goedkeuring op zijn bureau, en de stukken verdragen nog geen vreemde blikken.
We zijn het menselijke kwijtgeraakt in de mode.
In tranen
‘Op dagen als vandaag ben ik voor 7 uur op kantoor.’ Van Noten gaat zitten aan een antieke roodhouten tafel, waarop zonet nog een vaas vol handgeplukte bloemen uit zijn tuin stond. De assistent heeft ze weggezet, omdat de geur van de lelies op onze adem pakte, wat slecht is voor de concentratie.
Er is veel om over te praten. Zoals zijn honderdste modeshow, die in tranen eindigde. Over hoe hijzelf en de mode-industrie veranderd zijn. Over hoelang hij nog wil doorgaan, nu hij de zestig nadert. En over het mysterieuze pakje dat voor ons op de tafel ligt.
Maar eerst vragen we zijn opinie over de film ‘Dries’, die in het voorjaar is verschenen. Een van de pakkendste scènes uit de documentaire die de Duitse regisseur Reiner Holzemer over hem maakte, speelt zich thuis af. Dries en Patrick Vangheluwe, zijn werk- en levenspartner, plukken bloemen in de tuin. Daarna arrangeren ze die in vazen, die ze met een maniakale precisie op tafel zetten. ‘Ik kan die film moeilijk beoordelen, omdat hij over mij gaat. Ik zou die scène er bijvoorbeeld uit gelaten hebben. Wat brengt die bij?’, zegt Van Noten.
‘En die scène waarin ik uitleg hoe Patrick en ik op vakantie gaan. Moest die echt?’ Ja, antwoorden wij gedecideerd. Van Noten gaat bijna nooit op vakantie. En als hij uitzonderlijk toch een korte break neemt, is elke vakantiedag minuut per minuut gepland. Hij stippelt op voorhand via Google Maps de meest efficiënte route uit, om zoveel mogelijk plekken op een dag te kunnen bezoeken. ‘Om uit de vakantiedag het maximum te halen’, legt hij in de film uit.
Magnum opus
Ter gelegenheid van de honderdste show verschijnt in september ook een boek - eigenlijk twee boeken. Een magnum opus van in totaal 876 bladzijden. ‘Ik ben er blij mee. Het boek geeft een goed overzicht van mijn werk, van de beginjaren tot nu, van de eerste tot de honderdste show. Dat was niet evident. Er is veel werk in gekropen. Van de eerste tien jaren hebben we nauwelijks archiefmateriaal. We hadden toen niet eens geld om onze modellen te betalen, dus betaalden we ze met kleren.'
Voor die honderdste show - die eind februari gelopen is - had Van Noten enkele modellen van het eerste uur opgetrommeld. ‘Ik was zo zenuwachtig voor die jubileumshow. Ik zag op tegen de fittings. Oudere modellen hebben meestal geen strakke 36 meer. Maar de sfeer in de coulissen was superrelaxed.'
Hij glundert als hij erover vertelt. ‘Kristina De Coninck is in de veertig intussen, maar zij heeft als model onze eerste twintig shows gelopen. Het was voor mij een evidentie dat zij ook de honderdste show mocht openen. Toen Kristina opkwam, gebeurde er iets in de zaal. Haar glimlach, het oogcontact met het publiek en met de andere modellen. Iedereen begon te lachen. Het was de sfeer van de begindagen, toen modellen nog mochten lachen. In de coulissen is iedereen in tranen uitgebarsten. Ikzelf ook. Het voelde als een familiefeest.’
Rodelopergedoe
Nee, hij is geen nostalgische mens, beklemtoont hij. ‘Ik leef niet in het verleden. Ik leef graag nu.’ Maar dat wil niet zeggen dat veranderingen altijd verbeteringen zijn. Als we hem vragen welke verandering van de voorbije 35 jaar hij graag wil terugdraaien, aarzelt hij geen seconde: ‘We zijn het menselijke wat kwijtgeraakt. Alles is product, alles in business geworden. De modeshows zijn visuele marketingtools geworden. Wat er getoond wordt - de kledij - is niet belangrijk meer.'
Maar voor Van Noten zijn de kleren altijd de essentie gebleven. Hij heeft nooit een cent uitgegeven aan reclamecampagnes. En tijdens de modeweken laat hij het rodelopergedoe aan zich voorbijgaan. ‘Ik aanvaard dat mijn manier niet de enige is, en dat er sommige mensen mode kopen omdat ze er willen uitzien als een Hollywoodster, of zoals een coole gast in een tijdschriftadvertentie. Maar het is niet mijn manier. Ik zal wel ‘old fashioned’ zijn, maar voor mij zijn de aankopers het belangrijkst. Zij zitten altijd op de eerste rij. Je kan over mode praten zoveel je wil, maar wat telt, is dat mensen op het einde van de dag onze designs kopen. Ik maak geen kunst. Wat ik doe, heeft geen enkele zin als mijn stukken niet verkopen.'
Je kan over mode praten zoveel je wil, maar wat telt, is dat mensen op het einde van de dag onze designs kopen. Ik maak geen kunst.
Van Noten is een buitenbeentje in de modewereld. Altijd geweest. Al ziet hij dat zelf anders. ‘We hebben nooit anders gedaan om anders te doen.’ Hij is een van de weinige ontwerpers die ook zakelijk leider zijn van hun bedrijf. ‘Stilstaan is achteruitgaan. We proberen wel traag te groeien. Organisch…’ Dat jongste is de voorbije twee jaar alvast niet gelukt. Het label groeide spectaculair, tweecijferig. ‘Soms heb je je groeitempo zelf niet in handen, omdat er iets in beweging is en je mee moet. We groeien nu explosief omdat onze collecties zeer goed beginnen te verkopen in Rusland. En de e-commerce is helemaal doorgebroken. Onze grootste klanten, zoals Barneys, hebben enorm geïnvesteerd in hun onlineshops. Dan moet je mee. Of je wilt of niet.’
Maar Van Noten holt niet mee met elke trend in de industrie. Zo is de Antwerpse ontwerper zowat de enige in het modewereldje die vasthoudt aan twee mannencollecties en twee vrouwencollecties per jaar. Hij doet niet mee met het opbod van pre- en tussencollecties, capsulecollecties etcetera. ‘Ik vind vier al veel, eerlijk gezegd. Meer kan niet, omdat wij onze stoffen zelf maken. En zelfs al zouden we het wel klaarspelen, dan nog zegt het mij weinig om zes of acht collecties te maken. Ik ontwerp zomerkleren in de zomer en winterkleren in de winter. Dat voelt juist aan. Ik leef graag seizoensgebonden, zoals een tuin. Dat voel je in mijn werk.’
Slechter kan niet
We vragen hem wat hij denkt van de nieuwste trend in de mode: see now, buy now. ‘Slechter kan niet’, zegt hij gedecideerd. ‘Het is zo’n voorbeeld van de mode die de straat achternaloopt. De ‘fast fashion’ - de Mango’s, Zara’s en H&M’s van deze wereld - hebben dit in het leven geroepen. En nu holt de rest hen zonder nadenken achterna.’
‘Begin juli was er haute-coutureweek. Ik kon niet meer volgen. Op en naast de catwalk heerste opperste verwarring. Is het nu zomer of winter? Kijk ik naar mannen of vrouwen? Je ziet de vreemdste dingen gebeuren. Zoals dat de mannenpers plots van de eerste naar de tweede rij moet opschuiven, omdat er een stukje vrouwencollectie getoond wordt. Niemand is er gelukkig mee. De consument snapt er niets meer van. En als mensen het niet meer snappen, haken ze af.’
‘Ik ben te veel door elkaar aan het vertellen’, verontschuldigt hij zich.
‘Ik wil het niet te gemakkelijk laten klinken. We hebben ook moeilijke periodes gekend.’ Hij is een oude rot in het vak intussen. Maar hij wil niet de indruk wekken dat hij het allemaal beter weet. Het heeft geen haar gescheeld of we zijn in onze beginjaren kopje onder gegaan.’ Toen hij in 1989 het Modepaleis kocht - een pand van vijf verdiepingen in Antwerpen - stond het water hem aan de lippen. ‘Ik was heel ambitieus. We hadden onze handtekening al gezet toen de bank zich terugtrok. De winkel lag net buiten de commerciële zone, dus wilden ze ons geen krediet geven.’ Tot overmaat van ramp brak de Eerste Golfoorlog uit, op een moment dat Van Noten een collectie had gelanceerd met Irak en Iran als inspiratie. Zijn modellen hadden de codenamen ‘Bagdad’ en ‘Saddam’. Vandaag kan hij erom lachen, maar toen de Amerikaanse douane de collectie in beslag nam, was het allerminst grappig.
Ik wil het niet te gemakkelijk laten klinken. We hebben de voorbije 35 jaar ook moeilijke periodes gekend.
Nog een harde dobber was rond de eeuwwisseling, toen Christine Mathys, zijn zakelijke rechterhand, overleed. ‘Dat verlies was voelbaar in de collectie die ik na haar overlijden ontwierp. Die kleren waren atypisch, onderkoeld. Ik was de weg kwijt. Het was de periode dat de grote conglomeraten, zoals LVMH, het ene na het andere modelabel opkochten. Op een bepaald moment heb ik gedacht dat dat misschien de weg was die we op moesten. Maar ik ben heel blij dat ik onafhankelijk ben gebleven. De vrijheid die ik vandaag heb, is goud waard. Al zijn er nadien nog crisissen geweest. Zoals in 2008 en 2011.’
God spelen
Welke raad zou de bijna-zestiger aan de jonge Dries Van Noten geven? ‘Leef wat meer als je jong bent!’ Het antwoord rolt eruit. ‘De mode neemt elke vierkante centimeter van je leven in. Toen Patrick en ik Ringenhof kochten, een landhuis uit 1840 met een enorme tuin, heeft die beslissing onze relatie gered. En mij ook. De modewereld is zo dwingend dat je jezelf verliest als je niet oplet.’
‘Ik heb die tuin nodig als tegengewicht. In mode ben je snel geneigd onredelijk te worden. Defilés creëren zo’n kunstmatige wereld, je hebt tien of twaalf minuten en daarin probeer je alles te controleren. We hebben defilés gehad met namaakzonneschijn. Of waar we het lieten regenen. Het is een beetje god spelen. Een tuin is volledig het tegenovergestelde. Het regent wanneer het wil regenen…Hetzelfde geldt voor onze hond, Harry. Je kunt niet zeggen: ‘Wacht met plassen tot ik meer tijd heb’. Een hond jaagt je naar buiten, weer of geen weer, druk of niet. Ik heb dat nodig.’
Hij woont in Lier en werkt in Antwerpen, op redelijke afstand van de modewalhalla’s. ‘Antwerpen maakt mij tot wie ik ben. Die stad is heel belangrijk voor mij, ze zit in al mijn kleren.’ Hij laat al zijn aankopers naar de Godefriduskaai komen, om zijn collecties te besnuffelen, voor ze getoond worden op de catwalk. Dat is uitzonderlijk. De meeste labels bedienen hun aankopers in toonzalen in Parijs. ‘Het is hier open. Ik heb hier alles wat ik nodig heb. Ik hou van de kruisbestuiving tussen mode, dans, muziek. En als ik meer inspiratie nodig heb, zit ik in een wip in Parijs, Londen of Amsterdam.’ Als voormalig lid van de Antwerpse Zes is hij niet vergeten dat deze stad hem veel heeft gegeven. ‘Toen ik begon aan de academie in 1976, ging geen nieuwe wereld voor mij open, maar tien nieuwe werelden. Voordien had ik een klassieke opleiding genoten bij de jezuïeten. Het was alsof ik daarna een ‘crash course’ kreeg in de mode, en in ‘modern times’.’
‘Ik organiseer nu elk jaar een masterclass voor de laatstejaarsstudenten van de Modeacademie. Dan gooi ik mijn deuren open: zowel die van de studio als van mijn boekhouding. En ik zeg op het einde van zo’n dag altijd: ‘Schakel mij in als jullie met een eigen label willen beginnen. Ik heb de structuur, maak er alsjeblieft gebruik van’. An Vandevorst heeft nog bij ons gewerkt, Christian Wijnants ook. Als ze een probleem hebben, mogen ze altijd bellen. Naar mij of naar eender wie in het bedrijf.’
Stoppen
Hij is al lang niet meer die jonge ontwerper. Als er een lichting afstudeert, kan hij hun vader zijn, straks zelfs hun grootvader. Of hij dat lastig vindt? ‘Ik sta daar nooit bij stil. Ik heb vroeg beslist dat ik mezelf niet wou aankleden, want dan veroudert je collectie samen met jou. Dan zou ik nu voor zestigjarige mannen moeten tekenen en daar heb ik geen zin in. Op mijn kleren staat trouwens niet echt een leeftijd. Mijn moeder is 87 en ze draagt alleen maar Dries Van Noten.’
‘Eerlijk, als ik in de studio bezig ben, voel ik mij vaak de jongste van de bende. Ik omring me graag met mensen die op creatief vlak een tegengestelde visie hebben. Ik heb niets aan jaknikkers, die hetzelfde denken. Ik zoek bewust mensen op die naar andere tentoonstellingen gaan. Of als we dezelfde tentoonstelling bezoeken, met totaal andere beelden naar huis komen. Dan kan ik vragen: leg mij eens uit wat jij daaraan goed vindt?’
Nee, hij denkt nog lang niet aan stoppen. ‘Maar ik bereid mij wel voor. Ik kan elke dag tegen een boom knallen op de weg naar huis. (lacht) Er staan heel veel bomen tussen Antwerpen en Lier.’
Stoppen is sowieso geen optie, zegt hij. ‘Je hebt ontwerpers die een verhaal vertellen, uitverteld geraken en het verhaal door een ander verder laten schrijven, die er dan een nieuwe draai aan geeft. Dat wil ik niet. Het label Dries Van Noten moet blijven voortbestaan, ook als ik er niet meer ben. Het DNA, onze waarden, ons verhaal: ze moeten hetzelfde blijven.’
Het zou ook ‘onverantwoordelijk’ zijn om er de brui aan te geven, voegt hij eraan toe. ‘Er werken hier in Antwerpen honderd mensen, in India zijn er 3.000 mensen die voor ons borduren. Wij hebben langetermijnbanden met stoffenfabrieken in Italië en met weverijen in Groot-Brittannië. Er zijn winkels die de helft van hun omzet uit ons merk halen.’ Hoeveel mensen er rechtstreeks of onrechtstreeks van hem afhankelijk zijn, weet hij niet. ‘Ik heb ze nooit opgeteld. Als ik precies zou weten hoeveel, zou ik nooit meer slapen.’
Dries Van Noten is een man die zijn zaakjes graag op orde heeft, dus denkt hij vooruit. ‘Als ik morgen tegen een boom knal, zou dat wel deining geven. Maar het bedrijf is er wel klaar voor. We hebben de juiste structuur en de juiste mensen. Zowel financieel als creatief. Voor de zakelijke kant heb ik twee mensen die hier al twintig en 26 jaar werken. Die moet ik niets meer leren.’
Maar lossen doet hij nog niet. ‘Er is zoveel dat ik nog kan doen. En je kunt wat je gedaan hebt altijd nog beter doen.’ Zolang hij de bomen kan ontwijken, blijft hij zich over elk deel van de business ontfermen. Zelfs over de kleinste details.
Het pakje gaat open. Daarin zitten stalen van leeslinten. Voor zijn boek. Die glanzende rode vindt hij maar niets. Too shiny, te goedkoop. Wellicht wordt het de brede bordeauxkleurige. ‘Ik ben een perfectionist. Altijd geweest. Dat gaat nooit meer veranderen.’
Op 12 september verschijnt bij Lannoo ‘Dries Van Noten 1-100’, geschreven door Tim Blanks en Susannah Frankel. Te koop als limited edition-box (912 bladzijden, 140 euro) of als een dubbel overzichtsboek (2 x 448 bladzijden, 69 euro per deel).