Terwijl eind deze week in Tervuren het vernieuwde Museum voor Midden-Afrika heropent, leggen ze in Kinshasa de laatste hand aan Mobutu's droom uit 1970. Een eigen Afrikamuseum. Een verhaal over hoop, ondergelopen jeeps en verdwenen kunst.
Het was president Mobutu Sese-Seko (1930-1997) die luidop droomde van een groot 'Afrikamuseum' in de hoofdstad Kinshasa. Maar het zal uiteindelijk president Joseph Kabila zijn die in 2019 met de pluimen gaat lopen. Dan opent naast het parlementsgebouw van Kinshasa het nieuwe Nationaal Museum van Congo.
Een groots gebouw waarvan de ruitvormige motieven aan de buitenkant verwijzen naar de traditionele koningspaleizen van de Kuba, een confederatie van twaalf etnische groepen die tussen de 17 en 19de eeuw leefden in het zuidoosten van het huidige Congo-Kinshasa en bekendstonden om hun kunstvoorwerpen. Binnen zullen tienduizenden maskers, sculpturen, tribale gebruiksvoorwerpen, archeologische objecten, etnografische muziekopnames en moderne kunstwerken te bewonderen zijn.
Het museum met zijn postkoloniale collectie wordt volgend jaar meteen een van de belangrijkste musea van Afrika. Volgens Sarah Van Beurden, een Belgische hoogleraar Afrikaanse studies aan de Ohio State University in de VS, zal het museumproject het nationaal bewustzijn van Congo een boost geven. Als expert in de Belgische koloniale geschiedenis bestudeerde ze onder meer de ontstaansgeschiedenis van de (post)koloniale musea in Congo én in Tervuren.
'Zo'n museum heeft ook een economische waarde: het zal inkomsten genereren en toeristen lokken.'
Naast de leeuwenkooi
Flashback naar het einde van de jaren zestig en Mobutu's droom van een eigen 'Tervuren'. Plannen die in een stroomversnelling geraakten na het staatsbezoek van de Senegalese president Léopold Senghor in 1968 aan Congo. Toen Senghor tijdens die trip graag 'dat museum met zijn wereldberoemde Congolese kunst wou zien', had Mobutu schoorvoetend moeten toegeven dat hij er (nog) geen had.
Twee jaar later tekende hij een samenwerkingsakkoord met het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika voor zijn 'Institut des Musées Nationaux du Congo' (IMNC). Door het akkoord kon hij een beroep doen op de Belgische knowhow. De Belgen hadden al sinds 1910 ervaring met onderzoek, collectievorming en museumbeleid in Tervuren.
In 1970 kreeg zijn prille Congolese museum, in afwachting van een eigen gebouw, tijdelijk onderdak in barakken op Mont Ngaliema: een heuvel aan de Congostroom waar Mobutu ook zijn presidentieel park met zoo had. Het museum kwam in de gebouwen waar tot dan de technische dienst van de president huisde, tussen het openluchttheater en de dierenkooien op de heuvel.
Mont Ngaliema was een symbolische plek, want tijdens de koloniale periode heette die nog Mont Stanley: er stond zelfs een standbeeld van de zogenaamde ontdekkingsreiziger die in opdracht van koning Leopold II de Congostroom was afgevaren.
Omdat Mobutu een eigen museumgebouw wou dat qua prestige niet moest onderdoen voor dat van Leopold II in Tervuren, huurde hij de Belgische architect Henri Puyts in. In 1971 had die zijn plannen klaar. Inspiratie haalde Puyts zowel uit Tervuren als uit het kasteel van Versailles. De straat richting het museumdomein was geïnspireerd op de grandeur van de Tervurenlaan in Brussel.
Het grootse park zou tuinen, monumenten, fonteinen, lanen, een natuurhistorisch museum, een zoo én een eigen Afrikamuseum hebben. Met alles erop en eraan: 800 vierkante meter exporuimte, 500 vierkante meter voor diorama's, een cafetaria, onderzoekslabs én een depot voor de groeiende collectie.
Puyts zag zijn grootse plannen helaas in het water vallen. Hoewel de koperindustrie floreerde, stelde Mobutu het geld voor de nieuwbouw nooit ter beschikking. En toen de Congolese staat vanaf 1975 nog zwaarder in de financiële problemen kwam - onder meer door Mobutu's nationalisaties, de oliecrisis en de corruptie - werden de plannen helemaal opgeborgen.
Verzopen Land Rovers
De gebouwen op Mont Ngaliema waren weliswaar provisoir, maar over zijn werkingsbudget had het jonge museum niet te klagen. Mobutu pompte in het begin veel geld in de museumwerking, want met zijn 'authenticiteitspolitiek' wou hij z'n land 'zijn identiteit teruggeven'. Hij richtte toen bijvoorbeeld ook het Nationaal Ballet en de Nationale Bibliotheek op.
Dat geld was ook hard nodig, want qua patrimonium moest het IMNC nagenoeg van nul beginnen. De collecties van de vroegere kleine koloniale musea waren na de onafhankelijkheid wel staatsbezit geworden, maar in de woelige jaren 60 waren de meeste kunstobjecten verdwenen.
Om de verzameling uit te bouwen, sponsorde de president begin jaren 70 onder meer 'collectiemissies'. Tussen 1970 en 1990 groeide de museumcollectie met 35.000 tot 50.000 objecten aan, waarvan de meeste gevonden waren tijdens 119 georganiseerde expedities. Ter vergelijking: Tervuren heeft 125.000 etnografische objecten in zijn collectie. Onder begeleiding van het Belgische team trokken onderzoekers in Congo rond om nog meer kunstobjecten te vinden.
Simpel waren die trips niet, zo bewijzen de zeldzame bewaarde expeditieverslagen. In de twee Land Rovers die het museum ter beschikking had, doorkruisten de teams het land op zoek naar tribale kunst. Maar door de slechte wegen raakten de wagens om de haverklap defect, soms wekenlang.
Het ontwerp van President Mobutu's 'Afrikamuseum' was een mix van het Afrikamuseum in Tervuren én het kasteel van Versailles.
Geregeld bleken wegen zelfs totaal onberijdbaar, waardoor de onderzoekers gewoon rechtsomkeer moesten maken naar Kinshasa. Tijdens een missie in 1972 belandde een Land Rover helemaal in het water. Toen de jeep eindelijk weer op het droge stond, hadden de honderden verzamelde beelden en maskers onherstelbare waterschade opgelopen. Ook de etnografische geluidsopnames - bedoeld voor musicologisch onderzoek - waren compleet verwoest.
Het museumbeleid bepaalde dat alles wat verzameld werd tijdens die postkoloniale expedities, eerst gepresenteerd moest worden aan het museum. Wat 'wetenschappelijk niet verzamelwaardig' was voor het IMNC, mocht op de kunstmarkt belanden. Vanuit Brussel werd de kwaliteit van de groeiende verzameling alvast goed in de gaten gehouden. Albert Maesen, hoofd van het etnografisch departement in Tervuren, reisde speciaal daarvoor naar Kinshasa. Tijdens zijn eerste bezoek, in 1971, had het museum al 12.000 kunstobjecten verzameld. Dertig daarvan vond hij 'van exceptionele kwaliteit'.
Jazzmuzikant in dienst
Het museumbeleid werd in samenwerking met Tervuren uitgewerkt. De Belg Lucien Cahen was van 1970 tot 1976 zelfs tegelijk directeur van Tervuren én van het IMNC. Cahen leidde een team van vier Belgen, aangevuld met jonge onderzoekers uit Zaïre - de landsnaam Congo werd in 1971 omgeruild. Drie van de Belgen werden betaald door de Belgische staat, één Belg door de Congolese staat: Charlie Hénault, een jazzmuzikant die al in Congo was omdat hij meespeelde bij de band African Jazz.
De focus was aanvankelijk: een collectie opbouwen en beheren. Die bestond vooral uit etnografische kunstvoorwerpen, al was er vanaf 1975 ook een curator moderne kunst. Voor het beleid was het basisidee dat het Congolese museumpersoneel zou worden opgeleid opdat dat op termijn het bestuur zou kunnen overnemen.
Maar veel sneller dan verwacht staken spanningen de kop op in het prille museum. Mobutu wilde de Congolezen de leiding sneller laten overnemen. De president wou niet dat het IMNZ - de nieuwe naam voor het IMNC - gerund werd als een filiaal van Tervuren. Dat leidde tot veel spanningen op de werkvloer, ook al hadden beide partijen elkaar nodig. Uiteindelijk had het instituut tot 1987 een Belgische directeur en bleven tot de vroege jaren negentig Belgen in het team actief.
Verval
Onregelmatige openingsuren, uitvallende elektriciteit, weinig budget: de paar mensen die het museum op Mont Ngaliema jaarlijks bezochten, waren expats, scholieren, onderzoekers en notabelen. Zelfs toen het museum in 1977 een extra kleinschalige exporuimte opende in de Académie des Beaux-Arts van Kinshasa, vooral gericht op studenten, verbeterde de situatie niet.
In de jaren 80 en 90 werd de politieke en economische situatie in Zaïre almaar slechter. Er was nauwelijks nog beweging in Mobutu's museumproject, de collecties groeiden niet langer aan. De budgetkraan bleef dicht. Tijdens de chaos in de jaren 90 verdwenen opnieuw tal van stukken uit de museumdepots, onder meer ook enkele van de 1.042 objecten die Tervuren als 'restitutie' had opgestuurd tussen 1976 en 1982. Sommige daarvan werden later gesignaleerd op de kunstmarkten van Parijs en Brussel.
Na de val van het Mobutu-regime werd het museumproject weer een klein beetje gereanimeerd. De beelden die de Belgische Magnumfotograaf Carl De Keyzer maakte vóór 2010 tonen nog het verval. Maar daarna was er op Mont Ngaliema weer beweging. Er werd een bescheiden nieuwe exporuimte geopend, die de naam Joseph Cornet kreeg, naar de vroegere Belgische museumdirecteur.
Daar staat nu een bescheiden selectie kunstobjecten in glazen kasten opgesteld rond thema's als 'Communicatie met de voorouders', 'Van kindertijd tot volwassendom' en 'de kunst van de macht'. Ook in de Académie staat nog steeds een deel van de collectie opgesteld, in afwachting van de grote verhuizing volgend jaar naar het nieuwe Nationaal Museum van Congo.
Gift
Pittig detail: niet de Congolese staat, maar Zuid-Korea bouwt dat Nationaal Museum van Congo, als 'gift'. Twintig miljoen euro investeert de overheidsorganisatie KOICA - Korea International Cooperation Agency - in het project. De Koreanen leiden ook het Congolese museumpersoneel en het onderzoeksteam op. De republiek Korea wil op die manier Congo gunstig stemmen, want het is haar om de mijnrijkdom te doen. Voor haar telecomsector, Samsung op kop, moet de aanvoer van Congolees kobalt verzekerd zijn.
Niet alleen in Congo zijn de parallellen met het verleden markant. Het Black Civilization Museum, dat afgelopen zomer openging in de Senegalese hoofdstad Dakar, is gebouwd door... de Chinezen, en Tervuren leende stukken uit voor de openingsexpo. Over de openingsexpo in Kinshasa is vooralsnog weinig bekend.
'Authentically African - Arts and the Transnational Politics of Congolese Culture' van Sarah Van Beurden is uit bij Ohio University Press, 96,99 euro.