Je spot ze niet op de Rothko-overzichtsexpo in Parijs, maar wel in Houston, VS. We nemen je mee naar de veertien schilderijen die Mark Rothko’s absolute hoogtepunt vormen.
Mark Rothko had een droom. Dat zijn schilderijen, rechthoeken met fluweelachtige tinten en vage, maar onmiddellijk herkenbare contouren, eigenlijk mirakels waren. Het is die openbaring die de ongeveer 7.700 bezoekers elke dag komen zoeken in de Fondation Louis Vuitton in Parijs. Daar is nog tot 2 april 2024 de grootste overzichtstentoonstelling in twintig jaar te zien van het werk van de Amerikaanse schilder. Niet minder dan 115 doeken zijn er van de schilder die in 1903 werd geboren in een kleine stad in Rusland: van zijn figuratieve beginjaren tot zijn overstap naar de abstractie in 1949, maar ook zijn zonnige, verleidelijke tinten, en uiteraard de apotheose met zijn zwarte en grijze schilderijen, voor hij in 1970 zelfmoord pleegde. Hij werd 66.
Eigenlijk ontbreekt er niets, behalve de veertien donkere schilderijen die zich in de Rothko-kapel in Houston, Texas, bevinden. Die kapel werd in 1971 geopend door de verzamelaars Dominique en Jean (die zich later liet omdopen tot John) de Ménil. ‘Het was zinloos om die doeken naar Parijs te halen’, zegt Suzanne Pagé, artistiek directeur van de Fondation Louis Vuitton. ‘Die kapel is immers veel meer dan zijn schilderijen. Het is een geheel, een architecturale structuur. Je kunt die plek niet zomaar verplaatsen.’
Inderdaad, wat voor een plek: de Rothko-kapel staat open voor alle religies en is daarmee een pure utopie, zoals de twintigste eeuw er wel meer kon voortbrengen. Perfect op het kruispunt van kunst, spiritualiteit en mensenrechten. De kapel vormt bovendien de apotheose in de carrière van Mark Rothko, want het is zijn ultieme meesterwerk. ‘Een opdracht waarvan je alleen kunt dromen, een gesamtkunstwerk én een hoogtepunt’, vat zijn zoon Christopher Rothko (60) het samen. Samen met zijn zus Kate waakt hij over de nalatenschap van een vader die hij op zijn zesde verloor.
Dalai Lama en Nelson Mandela
Christopher Rothko is samen met Suzanne Pagé de curator van de expo in de Fondation Louis Vuitton. Hij overschouwde ook de restauratie van de veertien schilderijen en de renovatie van de kapel, die in 2021 werd voltooid. Vandaag leidt hij een project voor de bouw van verschillende paviljoenen in de omgeving van de kapel, in het kader van een programma over mensenrechten en kunstenaarswoningen, met ook nog een meditatietuin.
Miljoenen kunsthistorici en -critici penden al hele hoofdstukken vol over de kapel. Kunstenaars van verschillende generaties lieten er zich door inspireren. En de kapel kreeg grootheden over de vloer, van de Dalai Lama die er in 1991 kwam bidden, tot de Zuid-Afrikaanse president Nelson Mandela, nadat die 27 jaar van zijn leven in de gevangenis had doorgebracht.
Ieder jaar komen er zo’n 110.000 bezoekers naar Montrose, de woonwijk op zowat tien minuten van het centrum van Houston. Ze rijden dan langs huizen uit de jaren 30 en 40 die opnieuw grijs zijn geschilderd, lopen langs een vijver waar de De Ménils het kunstwerk ‘Broken Obelisk’ van Barnett Newman (1905-1970) hebben geplaatst, als eerbetoon aan Martin Luther King, tot ze uiteindelijk hun bestemming bereiken: een eenvoudig achthoekig gebouw van baksteen met zwarte deuren.
Zonder woorden, soms met tranen
‘Hier geen trappen, geen portieken, zuilen, kruisbeelden, andere beelden, torenspitsen, koepels, getint glas of ramen’, schrijft James Breslin in zijn indrukwekkende biografie (‘Mark Rothko’, University of Chicago Press, 1993). Geen enkel museografisch hulpmiddel komt hier tussen bezoeker en kunstwerk. En vooral geen woorden. Rothko was ervan overtuigd dat niets de directe ervaring van de kunstwerken kan evenaren.
Om het allemaal in je op te nemen, ga je het best op een bankje zitten met je gezicht naar de donkerbruine en zwarte doeken gericht. Dan knijp je de ogen dicht en wen je aan het halflicht. Even wachten, dan. Lange minuten, soms zelfs een uur. Zolang als nodig is. Wachten tot de genadeloze ondoorzichtigheid van het zwart zijn oneindige paarse schakeringen onthult.
‘Je kunt niet anders dan gefascineerd raken’, zegt Pagé. Sommige mensen vallen in een soort halfslaap, alsof ze overweldigd worden door de stille tragedie die zich voor hun ogen afspeelt. Gevoelige zielen voelen tranen opwellen, anderen zijn dan weer ongevoelig voor deze al even sobere als droevige schoonheid, en zien haar als niet meer dan een zwart gat. Christopher Rothko vindt het bijna grappig: ‘Sommige mensen gaan binnen en komen weer buiten met de vraag waar de schilderijen van mijn vader zijn. Omdat ze niet klaar waren voor die reis naar binnen, en hun bestemming, geloof of gebrek aan geloof te verkennen.’
Het was het geloof en de nood aan transcendentie die de kunstenaar en zijn mecenassen samenbrachten. En hoewel ze verschillende achtergronden hebben, delen ze misschien ook dat diepe gevoel van ontheemding. Als Jood van Russische afkomst die de pogroms ontvluchtte, bleef Mark Rothko even kwetsbaar als het jongetje van tien dat hij was toen hij in 1913 aankwam in Portland, Oregon, met een vernederend bordje om zijn nek: ‘Ik spreek geen Engels’. Later, op de Universiteit van Yale, zou hij geconfronteerd worden met het antisemitisme van de WASP-broederschappen.
Dominique de Ménil, katholiek en uit een bemiddelde familie, bleef dat lot bespaard. Maar als bekeerlinge, geboren in Parijs in 1908 en overleden in 1997, droeg ze wel de littekens van de protestantse vervolging. Het maakte haar zeer gevoelig voor alle vormen van onrecht. Eigenlijk was ze een Europeaan die verdwaalde in het land van de cowboys, een humaniste die zich inzette voor de strijd tegen rassenscheiding. En daardoor viel ze op in het landschap van de Amerikaanse filantropie.
Haar echtgenoot, Jean de Ménil (1904-1973), gaf financiële steun aan het protest van zwarte studenten aan de Universiteit van St. Thomas in Houston, na de arrestatie van Rosa Parks. ‘Het was een zeer onpopulair engagement, maar hij was niet het soort man dat wakker lag van zijn populariteit’, vertelde dominee William Lawson aan journalist William Middelton, auteur van de biografie van de De Ménils, die duidelijk niet uit hetzelfde hout gesneden waren als de Amerikaanse nieuwe rijken.
Hun rijke kunstcollectie, die hedendaagse kunst koppelt aan oude beschavingen, was er niet om hun prestige te vergroten. En al helemaal niet als investering. Rijk waren ze al dankzij het industriële imperium van Conrad Schlumberger, de vader van Dominique. Hij stamde af van een lange lijn van progressieve protestanten, was ingenieur en vond samen met zijn broer Marcel in 1927 de elektrische prospectie voor de mijnbouw uit, een revolutionaire techniek waarmee hij fortuin maakte. Dominique studeerde wiskunde en natuurkunde aan de Sorbonne. Haar vader had het niet voor de vier jaar oudere Jean de Ménil, toen ze verkeerden. Jean was als telg van de kleine adel – ondanks een briljante carrière in de financiële wereld – immers niet rijk, niet protestants en zelfs geen ingenieur.
Golfen, rodeo en barbecue
In 1931 trouwden ze in Parijs, en Dominique omarmde het katholieke geloof. Zeven jaar later ging Jean de Ménil voor zijn schoonvader werken en werd hij meteen naar Houston gestuurd om daar in het Amerikaanse hoofdkantoor van Schlumberger een fiscaal probleem op te lossen. ‘Ik hoop dat we ons hier nooit moeten vestigen, want je zult het niet leuk vinden’, schreef hij destijds naar zijn vrouw. Maar de oorlog dwong hen tot ballingschap in de hoofdstad van het zwarte goud. In een brief aan zijn schoonzus Sylvie jammerde Jean: ‘Arme Dominique, ze beseft niet waar ze zal terechtkomen.’
Texas was toen inderdaad een culturele woestijn. Entertainment was er beperkt tot golfen, rodeo en barbecue met de buren. ‘Jean hield van Amerika, Dominique veel minder, maar ze klaagde er nooit over’, zegt William Middleton. ‘Dominique zag de leegte om haar heen en begon die op te vullen.’ Dat deed ze door een omgeving te creëren die wel bij haar paste, in een stad die niet meteen bulkte van architecturale parels. Haar ambitie reikte verder dan een zwembad in de tuin voor party’s… Het huis met plat dak dat architect Philip Johnson in 1948 voor hen bouwde, en waarvan het interieur bedacht werd door modeontwerper Charles James, was helemaal zoals ze zelf waren: klassiek en modern tegelijk. De De Ménils hielden niet van uiterlijk vertoon.
Beroemd, maar uitgeblust
Natuurlijk nodigden ze in Houston hun Europese artistieke vrienden uit, zoals René Magritte of Max Ernst. Maar ze omarmden ook de rijzende sterren van de Amerikaanse kunst, zoals Andy Warhol. Omdat ze meer wilden zijn dan gewoon verzamelaars, raakten ze betrokken bij een centrum voor hedendaagse kunst in Houston. Daar organiseerden ze in 1951 een Van Gogh-tentoonstelling. William Middleton noemt het ‘het belangrijkste culturele evenement ooit in Houston’. In 1987 opende Dominique een stichting die was ontworpen door de Italiaanse architect Renzo Piano, om de uitgebreide collectie van het echtpaar in onder te brengen.
Maar hun eerste echte cadeau aan de stad zou een kapel zijn. Voor de vrome katholieken die ze waren, waren kunst en religie altijd al met elkaar verweven. Als locatie dachten ze aanvankelijk – rond 1957 – aan de Rice University, een paar kilometer van de plek die ze uiteindelijk zouden kiezen. De architect lag voor de hand: Philip Johnson, die hun huis had gebouwd. Voor de inrichting borrelde al snel de naam op van Mark Rothko, van wie de De Ménils in die tijd al een schilderij hadden.
Toen ze hem in februari 1960 voor het eerst ontmoetten, was de schilder al beroemd, maar tegelijk een uitgebluste man die zich almaar meer ging afkeren van de kunstwereld, omdat hij zich niet kon verzoenen met de materialistische mentaliteit. Rothko brak trouwens met zijn vaste kunsthandelaar, Sidney Janis, omdat die voor de popart ging. De schilder raakte overhoop met alle grote New Yorkse musea en mecenassen. Zo annuleerde hij ook een opdracht die hij twee jaar eerder had aanvaard om voor de Canadese drankenproducent Seagram een nieuwe woontoren op Park Avenue te decoreren met zijn werk: Rothko vond de muren van het chique restaurant geen geschikte omgeving voor zijn doeken. Dominique de Ménil stelde meteen voor om zijn schilderijen te kopen voor de kapel. Rothko weigerde en stelde voor om een nieuwe reeks te schilderen.
Wekenlang koppig
Het project leek dan even stil te vallen, tot de De Ménils in 1964 nog eens in het offensief gingen: ze boden Rothko een cheque aan van 250.000 dollar en een grote studio die ze aan hem zouden verhuren in de Upper East Side van New York. Meer dan door het geld was Rothko gecharmeerd door het idee: net zoals Jean en Dominique was hij er immers van overtuigd dat het de missie van de kunstenaar was om de wereld te… herstellen.
‘Mijn vader was niet gelovig, maar sprak over schilderen alsof het hem een religieuze ervaring bezorgde’, zegt Christopher Rothko nu. Als kind had Mark Rothko de Talmoed geleerd, maar sinds de dood van zijn vader – hij was toen elf – had hij nooit nog een voet in de synagoge gezet. ‘In plaats daarvan droomde hij altijd van een kapel langs de weg, een plek waar je even kon stoppen en maar één werk bekijken’, vertelt zijn zoon.
Van 1965 tot 1967 was Mark Rothko nagenoeg alleen bezig met de kapel, en net als de grote Florentijnse schilders uit de renaissance had hij assistenten die hem hielpen om pigmenten te maken. Sinds het einde van de jaren 50 gebruikte hij almaar donkerder kleuren, tot bordeauxrood, paarsachtig zwart en donkerbruin. Rothko wilde het decoratieve aspect uithollen, en in plaats daarvan de afgrond en het mysterie aanraken. Maar Rothko was ook nooit tevreden, en kon wekenlang koppig bezig blijven met één vierkante centimeter van het doek.
Extreme soberheid
Mark Rothko was ook intensief bezig met architectuur. Zo wilde hij een sobere, achthoekige structuur van baksteen, net zoals de Byzantijnse kerk van Santa Maria Assunta op het eiland Torcello, vlak bij Venetië. Hij kwam al snel in conflict met architect Philip Johnson, die meer spectaculaire elementen wilde toevoegen. Toen Johnson in 1965 voorstelde om het gebouw uit te rusten met een piramide om het felle Texaanse licht te filteren, was Rothko meteen tegen het idee gekant. ‘Het zag eruit als een crematorium’, zei Dominique de Ménil toen ze de plannen van de architect zag. Johnson trok zich in 1967 terug, maar bleef het project van een afstand volgen.
Datzelfde jaar nodigde Rothko zijn opdrachtgevers uit om de schilderijenreeks te bekijken die ze hadden besteld. Tot dat moment hadden ze met hun grote vertrouwen in zijn genialiteit nog geen enkele keer om een voorproefje gevraagd. ‘Ze merkten dat mijn vader er niet van hield als mensen over zijn schouder meekeken’, lacht Christopher Rothko nu. Rothko deed trouwens heel nerveus toen Dominique de Ménil in zijn studio aankwam. Hij probeerde de reacties van zijn opdrachtgever te peilen, maar sprak geen woord. Over dat moment zei Dominique tegen kunsthistoricus Sheldon Nodelman in ‘The Rothko Chapel Paintings’: ‘Ik voelde meteen dat ik mijn verbazing met geen spiertje van mijn gezicht mocht laten zien. Ik had immers heldere kleuren verwacht… Maar meteen kwam ook een soort vrede over me heen. Ik voelde me verheven. Omarmd en vrij.’
Zelfmoord
Rothko was tevreden, maar ook totaal uitgeput. ‘Vanaf dan was het zeer moeilijk voor hem om opnieuw te gaan schilderen, want hij voelde zich niet meer op de juiste plaats’, schreef kunsthistoricus Dore Ashton, een goede vriend van de schilder. Uiteindelijk ging hij toch weer aan het werk, tot hij in 1968 werd getroffen door een aneurysma. Hij raakte helemaal uitgeput en depressief, en nam almaar meer afstand van zijn gezin.
In een laatste poging om weer te gaan schilderen, produceerde hij een reeks zeer eenvoudige zwarte en grijze schilderijen, tot hij op 25 februari 1970 zelfmoord pleegde: hij slikte barbituraten en sneed zijn polsen door.
Mark Rothko besefte dat de kapel zeer belangrijk was voor zijn carrière, maar kreeg ze uiteindelijk nooit te zien. Hij had de ruimte die tussen zijn doeken moest zitten tot op de millimeter uitgekiend, maar zag nooit het resultaat. De De Ménils volgden zijn aanbevelingen wel heel nauwgezet op. Op 26 februari 1971, bijna dag op dag één jaar na zijn zelfmoord, werd de kapel ingehuldigd. De top van de kunstwereld en vertegenwoordigers van alle religies reisden ervoor naar Houston. ‘Op het eerste gezicht kun je teleurgesteld zijn, omdat er te weinig glamour in de doeken zit, maar hoe langer ik ernaar kijk, hoe dieper ik er onder de indruk van raak’, zei Dominique de Ménil tegen de aanwezigen.
Orkaanbestendig
Het gebouw liet al heel snel na de opening zijn beperkingen zien. Zo was de verblindende Texaanse zon vanaf dag één een probleem: het licht was een constante dreiging voor de schilderijen. Er volgden verscheidene pogingen om de lichtintensiteit te dimmen, van een doek zoals dat wat Rothko in zijn studio gebruikte tot een schreeuwlelijke structuur in de vorm van een paraplu. Niets hielp, dus kwam er in 2019 een groot renovatieproject dat naar schatting 32 miljoen dollar zou kosten.
Twee jaar later opende de kapel opnieuw de deuren met een nieuw verlichtingssysteem: lamellen verzachten nu het daglicht en in de donkere uren richten digitale projectoren licht op ieder schilderij. En de structuur van het gebouw zelf is versterkt. ‘Vroeger was er om de 25 jaar een orkaan, vandaag komt er eentje om de twee of drie jaar’, legt Christopher Rothko uit.
Intussen zijn ook de doeken gerestaureerd. ‘Mijn vader gebruikte eiwit dat in de loop der jaren witter werd. De restaurateurs hebben het enzym gevonden dat het aftakelingsproces neutraliseert.’
Ruimte voor dialoog
Vandaag is de kapel een ‘autonome republiek’, onafhankelijk van zowel de Fondation Ménil als de Rothko Foundation. Kunstenaars en intellectuelen worden geregeld uitgenodigd om tussen de schilderijen te debatteren over de opwarming van de aarde of Black Lives Matter. Tien jaar geleden vond hier zelfs een ontmoeting plaats tussen Palestijnse en Israëlische vredesactivisten. ‘Het zou vandaag niet meer mogelijk zijn’, mompelt Christopher Rothko, die intensief bezig is met de huidige fase van de inrichting.
Hij kreeg steun van een paar mecenassen, zoals de LVMH-groep, die een miljoen dollar beschikbaar stelt voor de financiering van een gebouw dat moet dienen voor tentoonstellingen. ‘Een boeiend project’, zegt Jean-Paul Claverie, adviseur van Bernard Arnault. Maar Christopher Rothko is nog altijd op zoek naar dertien miljoen dollar om het budget rond te krijgen. De pandemie, de oorlog in Oekraïne en het Israëlisch-Palestijnse conflict maken het niet makkelijker om geld te vinden. ‘Toch blijf ik ervan overtuigd dat we meer dan ooit een ruimte voor dialoog als deze nodig hebben’, zegt de zoon van Mark Rothko.
Vijftig jaar eerder zei Dominique de Ménil het al in haar openingstoespraak: ‘Rothko was profetisch toen hij ons deze nocturne omgeving naliet. De nacht is rustig. De nacht heeft leven in zich...’
| De kapel is geopend van dinsdag tot en met zondag, van 10 tot 18 uur.
| Website | rothkochapel.org
| Mark Rothko in de Fondation Louis Vuitton in Parijs, tot en met 2 april 2024.
| Website | fondationlouisvuitton.fr