Omdat ‘traditie de enige weg is naar vernieuwing’ vestigde Jan De Cock zijn atelierwoning, art-advisorykantoor en kunstschool in hartje Brugge. In zijn bourgeois herenhuis aan de reien beleeft hij een renaissance. Sabato ging op bezoek bij de ‘meester-beeldhouwer’ die zichzelf ‘de laatste Vlaamse primitief’ noemt.
‘Kom je met de trein? Neem dan de gratis shuttle aan het station. Die stopt aan het plein met het standbeeld van mijn leermeester Jan Van Eyck. Van daar is mijn Bruges Art Institute op wandelafstand.’ De Spinolarei ligt er ’s morgens vroeg nog vredig bij. Twee Japanse toeristen zijn net een selfie aan het maken langs een van de mooiste stukken van Brugge wanneer we bij Jan De Cock aanbellen. Of beter: bij ‘meester-beeldhouwer Jan De Cock’, zoals hij zichzelf noemt.
Omdat er niet onmiddellijk iemand komt opendoen, piepen we langs de hoge ramen naar binnen. De vensterbank binnen lijkt wel een etalage, met onder meer een boek over de Vlaamse primitieven en een hoop catalogi over de Brusselse kunstenaar Constantin Meunier. Naast een 19de-eeuwse houten beeldengroep van drie Brugse vrouwen staan kleurrijke doodskoppen uit Mexico. Een knipoog naar ‘Bruges-la-Morte’, de scheldnaam van Brugge sinds Georges Rodenbachs novelle uit 1892?
Bauhaus-spirit
Jan De Cock (43) blijkt boven nog in bespreking met een klant, een kunstverzamelaar uit Loppem. Zijn atelierwoning in Brugge doet namelijk ook dienst als galerieshowroom en kantoor voor kunstadvies. Dus komt Roel Vandermeeren in afwachting de deur openen. Hij is de eerste leerling aan het Bruges Art Institute, een opleiding waarbij ‘meester De Cock’ artiesten - voorlopig gratis - onder zijn vleugels neemt.
‘Jan geeft me feedback op mijn werk. Hij wil zijn kennis en ervaring delen. Maar hij neemt me ook mee naar besprekingen met verzamelaars, zodat ik ook die kant van de kunstwereld leer kennen.’ Het Bruges Art Institute heeft geen klassieke schoolbanken: De Cock wil liever terug naar de aloude meester-leerlingrelatie. Terug ook naar traditie en vakmanschap, want dat dreigt volgens hem verloren te gaan.
Roel is zijn eerste leerling, maar binnenkort wil hij er twaalf rond zich hebben. Dus geen 312 meer, zoals in zijn Brussels Art Institute.
Die multidisciplinaire kunstopleiding in Bauhaus-spirit begon in 2013, maar de samenwerking met de vzw Sint-Lukas Brussel mislukte compleet. ‘Iedereen dacht dat ik persoonlijk in geldnood kwam, maar dat verhaal klopt niet. Sint-Lukas besliste om een domeinschool te worden met kleuter- en lager onderwijs, waardoor er van mijn elitair avant-garde-instituut geen sprake meer was. Er was geen cultuur meer die interesse had in beelden maken.'
'Ik kreeg zelfs klachten van ouders omdat de Venus van Milo in de tekenklas geen kleren aan had. Ik besliste om mijn voormalige papierfabriek van 3000 vierkante meter, aangekocht in 1995, van de hand te doen. Het atelier werd voor 1,45 miljoen euro verkocht, daarna volgden nog drie andere panden. Een adieu aan Brussel, maar wel met een mooie spaarpot om te herinvesteren.’
The Factory
In alle stilte werkte De Cock de voorbije jaren keihard aan zijn beeldend oeuvre. Dat deed hij vanuit Brugge én Ivrea, ten noorden van Turijn. Daar, in Piemonte, vond hij een voormalige Marxer-Olivetti-fabriek, een brutalistische parel van architect Alberto Galardi. Een paar kilometer verder betrok hij een 19de-eeuwse palladiaanse villa, waar hij eveneens een Art Institute ‘Studio Torino’, een exporuimte én een atelier in heeft ondergebracht.
‘Ik koos voor Brugge wegens zijn geschiedenis en schoonheid. Mike D’Hooge, een vastgoedmakelaar uit Heist, tipte me dit gebouw’, zegt De Cock wanneer hij naar beneden komt om ons te verwelkomen. ‘Mike, die inmiddels het algemeen management bij me doet en de verkoop leidt, wist dat ik zo’n pand zocht.’ Het huurpand, residentie Ten Vaghevier, is een projectontwikkeling van D’Hooge en zijn Garbo Vastgoed, die ruim twee jaar lang het historische pand restaureerden.
De Cock mag dan al verhuisd zijn van de nationale hoofdstad naar een provinciehoofdstad, zijn ambitie en grootspraak is hij zeker niet kwijtgespeeld. ‘Brugge is een kunststad in winterslaap, een stad waar ik meer leven in wil krijgen. Ik kan dat, omdat ik de grootste beeldhouwer van mijn generatie ben. Andy Warhol richtte in 1962 zijn Factory op in een achtergestelde buurt in New York. Ik zal de kunstscene in Brugge aanzwengelen. ‘Brugge culturele hoofdstad van Europa’ heeft in 2002 wel het Concertgebouw opgeleverd, maar sindsdien is de stad in een lange winterslaap gevallen.’
Tate Modern en MoMA
De Cock dwingt ons - op zijn bekende bazige wijze - in de gewelfde 13de-eeuwse kelders onder het historische pand. ‘Dit is mijn Art Cave: een open depot met mijn studies en modellen, maar ook met oudere kunstwerken, bijvoorbeeld van toen ik in Tate Modern (2005) in Londen of MoMA in New York (2008) exposeerde.’
Tussen de sculpturen zien we ook renaissancemeubelen, 16de-eeuwse Spaanse stoelen en folkloristisch houtsnijwerk uit het Zwarte Woud. ‘Vóór ik meester-beeldhouwer werd, was ik al meester-houtbewerker. Wist je dat? Ik kan trappen maken, ik kan bibliotheken timmeren. Die maîtrise heb ik. Met die technische bagage ben ik indertijd installaties in spaanplaten beginnen te maken. Traditie is de enige weg naar vernieuwing’, zegt de kunstenaar.
‘Niks in de kelderruimte staat hier zomaar, want chaos is altijd georkestreerd. De vraag is nu: is dit een interieur omdat er stoelen en tafels staan? Of blijft het een totaalinstallatie van Jan De Cock? Waar begint het kunstwerk en waar eindigt de inrichting? Deze kelder moet een ruimte voor experiment en onderzoek worden. Ik ben nog een bar aan het timmeren, zodat hier ook lezingen en concerten kunnen plaatsvinden. Het wordt een undergroundplek in Brugge, die ik ‘The Resistance’ noem. Het verzet begint hier.’
Nieuwe traditie
De vraag is: tegen wát wil hij zich verzetten? Tegen het Belgische kapitalistische galeriecircuit waar hij zich uit terugtrok? En is het niet misplaatst om de avant-garde te preken vanuit een bourgeois herenhuis op een van de meest idyllische plekken van Europa?
‘Ik heb twintig jaar monumentale sculpturen gemaakt, maar die ‘Denkmäler’ zijn grotendeels afgebroken. Ik ben zes jaar een communistische straatkunstenaar geweest, die zijn sculpturen zomaar weggaf. Vandaag maak ik kunst op huiskamerformaat voor de eeuwigheid. Ja, ik ben een bourgeois geworden die graag golft.'
'Maar door naar Brugge te verhuizen, is mijn oeuvre ook ingrijpend veranderd. De ruimtes zijn hier compacter, dus verkleint de schaal van mijn werk. Ik kan hier geen sculpturen van twee ton meer maken, ze zouden door het parket zakken. Hier heb ik een atelier voor kleinere collages en tekeningen. Er is ook een inlijstingsruimte waar ik zelf mijn kaders maak. Plus een atelier waar ik op z’n Turners de natuur en de bergen schilder. En een rookkamer waar ik uitsluitend naar muziek luister, sigaren rook en manifesten schrijf.’
Hij woont er nog maar anderhalf jaar, maar Brugge en zijn loodzware kunstgeschiedenis sijpelen al goed binnen. Meer nog: De Cock noemt zich sindsdien zonder blikken of blozen ‘de laatste Vlaamse primitief’. Vreemd, want wat is er nu avant-garde aan de laatste zijn? Wie wil nu werk van een epigoon?
‘Als je de laatste bent, sta je altijd aan het begin van iets nieuws. Ik heb nog het vakmanschap van de Vlaamse primitieven, maar sta wel met beide voeten in een nieuwe tijd’, legt De Cock uit. ‘Ik wil terug naar de roots van vorm en kleur. Laat me maar een nieuwe traditie starten: terug naar het tekenen, boetseren, schilderen en fotograferen. Ik ben in een fase van mijn leven waar ik alles wat dood gewaand was, weer tot leven wil brengen. Het oude, middeleeuwse Brugge inclusief’, zegt hij.
Jan Frederik
De Cock grijpt effectief terug naar technieken uit de tijd van de Vlaamse primitieven. Hij begon onlangs te experimenteren met fresco’s. Hij lijst zijn abstracte landschappen in als klassieke triptieken à la Van Eyck. En hij keek ook naar hoe Joachim Patinir (1480-1524) zijn landschappen compileerde uit allerlei fragmenten van zijn vele reizen.
‘Hij schilderde wel naar de realiteit, maar zijn landschappen zijn een illusie en een pure constructie van tijd en ruimte. Hij legde daarmee de basis voor media zoals fotografie, collage en film. Ook Rogier van der Weyden (1400-1464) was zo’n vernieuwer op dat vlak. Hij combineerde soms verschillende fases van het leven van Christus in één schilderij of meerluik. In mijn werk is dat idee van tijdsverloop, sequentie en kadrering ook heel belangrijk. In m’n triptieken verwerk ik bijvoorbeeld verschillende zichten op dezelfde berg, telkens op een ander moment van de dag geschilderd.’
Dat De Cock plots bijna-abstracte berglandschappen is beginnen te schilderen, heeft alles te maken met de nabijheid van de Alpen in zijn atelier in Piemonte. ‘Een recente reeks schilderijen noem ik ‘Jan Frederik De Cock passing the Alps’. Ik signeer ze voor het eerst met mijn volledige naam. Mijn moeder zal content zijn.’
Herbergtafel als podium
De naamsverandering staat misschien symbool voor de creatieve renaissance waarin De Cock is terechtgekomen sinds zijn vertrek uit Brussel. ‘Het is een heel intensieve periode geweest. Terwijl iedereen dacht dat ik in de touwen lag, werkte ik keihard door’, zegt de kunstenaar.
Zijn atelierwoning staat inderdaad bomvol nieuw werk, dat bijna niemand al gezien heeft. ‘Ik werk momenteel ook aan de catalogus van mijn eerste mid-career retrospectieve expo’, zegt hij. ‘In Europa mikken we op het Stedelijk Museum Amsterdam.’
Als we door de dummycatalogus bladeren, zien we vooral werk uit de voorbije zware transitjaren. In vier hoofdstukken bundelde hij maar liefst 832 nieuwe werken: veel foto’s, sculpturen en schilderijen, maar ook posters voor fictieve veilingen bij Christie’s of Lempertz.
‘Mijn reactie op de problemen van het kapitalistische kunstcircuit’, zegt hij. ‘Kunstenaars komen enorm onder druk te staan. Er zijn ook steeds minder goede kunstenaars. Op de kunstmarkt is een steeds grotere groep kopers actief met meer geld dan ooit. Maar helaas ook zonder smaak.’
De Cock bleef duidelijk ook beeldhouwen, weliswaar niet langer in spaanplaat zoals in zijn beginjaren. Van die vroege architecturale installaties liggen nog fragmenten in zijn kelder. In zijn woning duikt het materiaal sporadisch nog op in zelfontworpen bibliotheken, sokkels en in lampenkappen.
‘En in deze sculptuur zit het ook verwerkt’, zegt De Cock. ‘De sokkel is een antieke 16de-eeuwse herbergtafel. Daarop maakte ik een maquette van een illusoir landschap. Met organische vormen die verwijzen naar oervormen zoals de grot of spelonk. En met geometrische elementen in spaanplaat. Tussen de arcades, zuilen en andere architecturale referenties verwerkte ik een geboetseerde kop van Sint-Sebastiaan in ongebakken klei: ook al een nieuw element in mijn oeuvre. De sculptuur is als een theater op een podium.’
Dat in dezelfde kamer een schilderij van Giorgio de Chirico (1888-1978) hangt, is geen toeval: de Italiaan combineerde - net als in De Cocks sculptuur - realistische architectuurelementen met een bevreemdende theatrale setting. Ook het portret van Jean-Luc Godard aan diezelfde muur is welgekozen. De Franse regisseur speelt in zijn montages zo met tijd en ruimte, dat je te allen tijde de hand van de filmmaker blijft voelen.
‘Je kijkt niet naar een film, maar naar een Godard’, zegt De Cock. En dat idee krijgen we ook, als we in De Cocks interieur rondlopen: deze plek is niet gedecoreerd, maar geregisseerd. De kunstwerken en interieurobjecten zijn één totaalinstallatie, vol referenties aan Jan De Cock zelf.
‘Dit interieur is een zelfportret in kleuren, kunst, meubels en ideeën. Dit ben ik. Je loopt hier rond in mijn persoon, Jan De Cock. Ik ben mijn huis, ik doe niet alsof’, zegt hij. ‘Veel magazine-interieurs zijn compleet gestaged. Maar dit is wie ik ben. Nee, ik ben geen bloemen gaan halen voor de foto: ze staan hier omdat ik aan bloemstillevens werk. En ik ben ook niet snel naar Standaard Boekhandel gereden om daar 10 meter Taschen-boeken te kopen om mijn bibliotheek mee te vullen. Elk boek, elk kunstwerk, elk meubel heeft zijn plaats en zijn betekenis voor mijn oeuvre. Alles hangt aan elkaar vast. De woning is een sokkel voor mijn leven en werk: die twee vallen hier helemaal samen.’
Tapijt vol vlekken
Hij noemt het een ‘zelfportret’, maar zowel de middeleeuwse kelder als de woning zelf is ook een exporuimte en showroom, waar De Cock zijn werk te koop stelt. ‘De galerie van de toekomst is de authentieke kunstenaarswoning’, vindt hij.
‘Ik ben hier Jan De Cock Art Advisory Services begonnen. Er is nood aan mensen zoals wij die anders naar de werkelijkheid en naar schoonheid kijken. Ik kijk over de tand des tijds heen. We verkopen inderdaad kunstwerken, maar we begeleiden ook mensen die een bibliotheek, tafel of sokkel van Jan De Cock willen.'
'Vanochtend was hier nog een mevrouw die interesse had in mijn tapijten, die ik maakte samen met Galerie Deweer. Die tapijten zijn eigenlijk 2D-versies van de monumentale sculpturen die ik maakte in Tate Modern. Hier heb ik die tapijtenreeks liggen, maar ze zit vol verfspatten van de vele meesterwerken die ik hier al schilderde. Ik heb haar proberen duidelijk te maken dat die tapijten vol vlekken veel waardevoller zijn’, zegt De Cock.
‘Mijn eigen werk verkoop ik hier ook rechtstreeks voor redelijke prijzen, want er zit geen galerie meer tussen. Ik wil weg uit het verstikkende kapitalistische systeem van galeries en veilingen dat de kunstwereld verziekt heeft. Nu de samenwerking met Office Baroque is stopgezet, heb ik na 25 jaar geen galerie meer in België. Ik ben op het punt gekomen dat ik mijn meesterschap heb bereikt. Ik weet me wel te redden. Vanaf nu doe ik het op mijn manier.’