De XXL remake van galerie Xavier Hufkens door architect Paul Robbrecht in Elsene
Met een soloshow van superster Christopher Wool heropent Xavier Hufkens zijn verbouwde galerie in Elsene. Een monumentaal cadeau van dik 2200 m2 voor zijn kunstenaars én voor Brussel.
‘Paul, je gebouw heeft dertig jaar lang goed gewerkt. Maar nu moet er écht iets gebeuren.’ Kunsthandelaar Xavier Hufkens (57) hield de briefing vrij summier, toen hij architect Paul Robbrecht drie jaar geleden opnieuw contacteerde. Dat er intussen ‘iets gebeurd is’, is een understatement van jewelste: de oppervlakte van Hufkens’ galerie in Elsene is verdrievoudigd tot dik 2200 m². De bestaande ruimte is uitgebreid met een monumentale nieuwbouw. Door zijn stapeling van verspringende volumes doet die meteen aan het New Museum in New York van Sanaa denken. ‘De grootste uitdaging was om Xaviers bestaande 19de-eeuwse maison de maître te verenigen met de monolithische nieuwbouw. De oude huiskamerarchitectuur moest aansluiten bij een gebouw van museale schaal’, zegt Robbrecht. ‘Voor mij was het een heel bijzondere opdracht, omdat ik na dertig jaar een eigen ontwerp nog eens compleet mocht herdenken.’
‘Mijn filosofie is: verander niks wat je blij maakt in het leven. Ik ben hier verankerd geraakt en hier al zo gelukkig geweest.’
Xavier Hufkens
Galeriehouder
Spatie
Wat een contrast met de aanpak van het Museum Boijmans Van Beuningen. Robbrecht & Daem ontwierp er in 2003 een annex, die toen 17 miljoen euro kostte. Na 20 jaar wil men die alweer afbreken om plaats te ruimen voor een megalomane nieuwbouw van Mecanoo Architecten. Maar is dat wel nodig? Hufkens’ project bewijst dat Robbrecht - op een andere schaal weliswaar -na enkele decennia perfect zijn eigen ontwerp kan herwerken en uitbreiden.
Vóór we met Hufkens en Robbrecht de volledige toer van de galerie doen, wil de architect ons meenemen naar de overkant van de Sint-Jorisstraat. De stadse chaos brengt de 71-jarige architect niet van de wijs. Hij wil ons beslist de belangrijke spatie tonen tussen de nieuwbouw en de buur. ‘Het gebouw onthecht zich van de omgeving, het staat los en heeft een zeer gesloten betongevel’, zegt hij. ‘Het contrast tussen de dynamiek van de stad en de sereniteit binnen is groot. Zodra je de galerie binnenstapt, word je meteen met kunst geconfronteerd. Xavier drong daarop aan: geen grote balie meer in de entree.’
Wat je níét vanaf de straat ziet, is eigenlijk het indrukwekkendst: het terrein is 8,5 meter diep uitgegraven om twee extra ondergrondse verdiepingen te creëren. ‘Toen die bouwput open lag, heb ik even gedacht: waar zijn we eigenlijk aan begonnen? Maar nu ben ik zo blij’, zegt Hufkens. ‘De mogelijkheden zijn enorm.’
Geen one shot
Hufkens zet zijn schaalvergroting in de verf met een verrassende openingsshow: een solo van Christopher Wool (1955), een van de invloedrijkste Amerikaanse schilders van de jongste drie decennia. ‘Ik vind hem de perfecte kunstenaar om de nieuwe galerie in te luiden. Zeker omdat hij alle ruimtes tegelijk inpalmt. Wool houdt bij ons zijn eerste grote solo sinds het Guggenheim New York in 2014. Voor het eerst in vijf jaar tijd toont hij nieuw werk. Onze eerste contacten dateren al van 1996. Van geduld gesproken’, lacht Hufkens. ‘Het is onze eerste samenwerking, maar de expo is geen one shot, anders zouden we hem niet op deze schaal tonen. Het is onze hoop en bedoeling om langdurig met hem te werken.’
Advertentie
Advertentie
‘Christopher Wool houdt bij ons zijn eerste grote solo sinds het Guggenheim New York in 2014. Voor het eerst in vijf jaar tijd toont hij nieuw werk.’
Xavier Hufkens
Galeriehouder
Op de dag dat we Xavier Hufkens en Paul Robbrecht samen in Brussel ontmoeten, hangen Wools werken nog niet op. En dat is maar goed ook, want er zijn overal nog tientallen stielmannen druk bezig met afwerken. Normaal praten is moeilijk, want de werf is een concerto van luide machines. Elke minuut telt om de deadline van 2 juni te halen. Robbrecht lijkt wat gestresseerd, maar Hufkens blijft er opvallend zen bij. ‘Ik weet dat het gebouw in goede handen is.’
Manifest
Xavier Hufkens opende in 1987 op zijn 22ste zijn eerste kunstgalerie in Sint-Gillis. In 1992 verhuisde hij naar de Sint-Jorisstraat in Elsene. ‘Ik koos toen voor Robbrecht & Daem, omdat zij de beste architecten waren’, zegt Hufkens. ‘Dertig jaar later vond ik het evident om hen opnieuw te vragen.’ ‘Ik was blij verrast’, zegt Robbrecht. ‘We ontmoetten elkaar toen Xavier een frisse twintiger was. Ik ben intussen de zeventig voorbij. In al die jaren is kunst een zeer belangrijke rode draad geworden in mijn leven en werk. In 1986 deed kunstenaar Niele Toroni al een interventie in mijn huis tijdens ‘Chambres d’Amis’ in Gent. Tijdens dat kunstproject van Jan Hoet leerde ik de Duitse kunstenares Isa Genzken kennen. Ik was toen nogal onder de indruk van haar androgyne, mooie verschijning. Het jaar erna bedacht ik samen met haar de slogan ‘Floor for a Sculpture, Wall for a Painting’ voor een expoproject in De Appel in Amsterdam. Genzken maakte er een poster van. En die slogan werd mijn manifest. Dát wilde ik doen: architecturale dragers ontwerpen voor kunst. Als architecten gaan we nooit in concurrentie met de kunst. We stellen de middelen van de architectuur ten dienste van de kunst: licht, ruimte, circulatie, oriëntatie, scenografie.’
‘Het was bijzonder dat ik na dertig jaar een eigen ontwerp nog eens compleet mocht herdenken.’
Paul Robbrecht
Architect
In het oeuvre van Robbrecht & Daem zijn kunst en architectuur inderdaad unisono. Het Gentse kantoor ontwierp musea zoals Brusk in Brugge en evengoed galeries zoals Whitechapel in Londen en Greta Meert in Brussel, een museumpaviljoen in het Middelheimpark en een privémuseum voor de Vanhaerents Art Collection. ‘Bij de galeries draait het al lang niet meer alleen om verkopen’, zegt de architect. ‘In galerieshows zie je de avant-garde passeren, meer nog dan in musea voor hedendaagse kunst. ‘Ik betrok vaak bewust hedendaagse kunstenaars bij publieke projecten. Zoals Franz West op het Rubensplein in Knokke. Of de muurschildering van Luc Tuymans in het Brugse Concertgebouw. Daar kunnen mensen dagelijks van genieten. Ik begrijp niet dat kunst in de openbare ruimte zo vaak geweld uitlokt.’
Individuele beleving
‘Where’s the architecture?’ Toen Robbrecht de Londense Whitechapel Art Gallery verbouwde in 2003-2009, was dat een van de kritieken. Met ‘onzichtbare hand’ had hij daar twee historische gebouwen aan elkaar gelinkt. Ook bij Hufkens weet je soms niet goed in welk van de twee gebouwen je je bevindt. ‘De galerie is inderdaad een labyrint, maar dan in positieve zin: er zijn meerdere circulaties mogelijk tussen het nieuwe gebouw en het originele 19de-eeuwse’, zegt Robbrecht. ‘Ik wilde in de galerie vooral een innerlijke wereld creëren, waar je geconcentreerd kunt kijken. Je komt naar hier om iets individueels te beleven. Iets totaal anders dan in een concertzaal, waar de ervaring collectief is. Onze architectuur gaat niet alleen over de zalen met kunst, ook over de ‘promenade architecturale’, het parcours dat je als kijker kiest. Je verplaatsen is even belangrijk als gefocust naar kunst kijken. Af en toe moet je geest eens kunnen ontsnappen. En dat kan onderweg. Of via het licht, dat overal anders binnenvalt.’ Op de gelijkvloerse etage is dat via een slanke spleet onder het gegolfde plafond. Op de min één komt het licht binnen via een gloednieuwe patiotuin met betonnen trap. En op de eerste verdieping bedacht Robbrecht & Daem een lichtstraat over de hele lengte. ‘Hoe hoger in het gebouw, hoe intenser het licht wordt’, vertelt de architect. En hoe langer je in het gebouw rondloopt, hoe meer je beseft: deze architectuur heeft meer de ambitie van een museum dan van een galerie.
Intiem of intimiderend
Hoe complex het nieuwe gebouw ook is, toch beweren Robbrecht en Hufkens onafhankelijk van elkaar dat het een snelle bevalling was. ‘We hebben nauwelijks moeten onderhandelen. En er zijn geen tien ontwerpen aan voorafgegaan’, zegt de kunsthandelaar. ‘Paul kwam hier aan met de maquette en ik zei: dát is het. De nieuwbouw is imposant. Maar zeker niet intimiderend. Ook al is de schaal veel groter dan vroeger, toch blijft het gebouw een zekere intimiteit uitstralen. Het is nooit mijn bedoeling geweest om te imponeren’, zegt Hufkens. ‘De galerie moet in de eerste plaats een trigger zijn voor de artiesten, die hier zullen exposeren. Ik heb de ruimtes al getoond aan een paar kunstenaars. Christopher Wool natuurlijk, maar ook Roni Horn en Tracey Emin, die beiden enorm onder de indruk waren. Antony Gormley, Joe Bradley en Nicolas Party beslisten meteen om de volledige ruimte in te palmen voor hun toekomstige solo’s bij ons. De artiesten zijn gelukkig met die nieuwe schaal: ze daagt hen uit om een ander soort werk te maken. De verbouwing doe ik in de eerste plaats voor hen. Ik ben het hun verschuldigd, sommigen hebben hier al tien keer geëxposeerd. Op een bepaald moment moet je hun iets anders aanbieden.’ Robbrecht: ‘Ik ben heel benieuwd naar hoe artiesten de ruimtes zullen gebruiken.’ Hufkens: ‘Alle opties liggen open. Ik kan hier drie expo’s tegelijk doen. En ik kan ook performances, concerten, dansvoorstellingen of lezingen houden. Of zelfs een sessie transcendentale meditatie.’
Gezien Hufkens ook zijn twee andere galerieruimtes in Elsene – Van Eyck en Rivoli – behoudt, kan zijn programmatie exponentieel groeien. Is Christopher Wool de eerste in een lange rij van nieuwe samenwerkingen? ‘Ik doe heel geregeld prospectie in artiestenstudio’s. Maar ik ga niet plots tien nieuwe namen lossen. We doen alles traag. En we blijven trouw aan onszelf. Daarom werken we opnieuw samen met Paul. En met Wirtz, die dertig jaar geleden onze galerietuin ontwierp. Die moest nu plaats ruimen om werfzone te worden. En omdat er 23 boringen moesten gebeuren voor grondwarmte. Ons gebouw is bijna passief en wordt compleet verwarmd met geothermie’, zegt Hufkens. ‘Mee daardoor kreeg Jacques Wirtz’ zoon Martin de kans om een compleet nieuwe tuin van 600 m² te tekenen. Ook hij schrijft verder aan hetzelfde verhaal.’
Le Corbusier en de bakker
Xavier Hufkens kocht zijn eerste kunstwerk op zijn 16de: een schilderij van Walter Swennen, een artiest met wie hij nog steeds samenwerkt. Hij begon wel rechtenstudies, maar eigenlijk voelde hij toen al dat hij kunsthandelaar wou worden. ‘Ik wist dat ik een slechte kunstenaar zou zijn’, lacht hij. ‘O, ik ook’, valt Robbrecht hem in de rede. ‘Als puber droomde ik al over ruimtes. Ik kan nog steeds intens ontroerd worden als ik onder een renaissancekoepel sta. Eigenlijk was het mijn vader die me richting architectuur pushte. Hij was een patisseriebakker in Lovendegem. Als oudste van vijf nam hij de bakkerij van zijn ouders over. Bakker wou ik nooit worden, als kind was ik enkel geïnteresseerd in papier en kleurpotloden. Mijn vader bracht me wel geregeld naar tentoonstellingen. Maar ‘als kunstenaar zou ik toch maar honger lijden op mijn zolderkamertje’, zei hij altijd. Op mijn 14de stuurde hij me samen met mijn oudere broer op reis naar Frankrijk en Zwitserland. Met als doel: Le Corbusiers villa’s bezoeken. Een bakker uit Lovendegem die Le Corbusier kent, dat is toch verwonderlijk? Toen ik weer thuis was, vroeg hij me: “En Paul, wat vond je ervan? Onder de indruk? Wel, dát zou je beter later studeren.” Helaas was ik geen goeie student. Op mijn rapport stond er: “Paul kan zeer diep nadenken, maar hij is lui.” Mijn moeder was razend. Maar mijn vader had mijn roeping uiteindelijk wel goed aangevoeld. Ik ben heel gelukkig geworden in de architectuur.’
Cadeau
Robbrecht en Hufkens hebben dit gemeen: ze hebben allebei een bedrijf dat hun naam draagt en ze zijn in de laatste fase van hun carrière. Robbrechts zoon Johannes heeft intussen de dagelijkse leiding in handen. Hufkens staat zelf nog aan het roer. En over de opvolging zwijgt hij nog in alle talen. Ziet hij het gebouw dan als een cadeau voor de volgende generatie? ‘Ik heb een groot probleem: ik ben 57, maar ik voel me 25. Ik ben bezig met de programmatie van vandaag en morgen. Aan overmorgen denk ik nog niet.’ Robbrecht: ‘Ik bouw voor de eeuwigheid. Als je dat niet doet, dan moet je er niet aan beginnen.’ Of we het gebouw dan als een cadeau aan de stad moeten zien? Hufkens: ‘Ik wil dat niet zeggen van mezelf. Dat zou pretentieus zijn. Maar ik hoop dat ik samen met Paul iets heb kunnen bijdragen.’