In een verloren, groene hoek van Frankrijk snoeit en knipt Thierry Juge een paradijs uit buxus. Het leverde hem al een rist belangrijke tuinprijzen op.
Beaumont-sur-Dême ligt in het midden van nergens, ongeveer halverwege tussen Tours en Le Mans, en zelfs in dat glooiende, groene niemandsland speelt het levenswerk van Thierry Juge verstoppertje achter een muur van struikgewas. Le Prieuré de Vauboin, een pittoresk huis dat dateert van de zeventiende eeuw, ligt aan het einde van een lang, smal wandelpad. Maar het is de tuin errond die alle aandacht naar zich toetrekt. ‘Eigenlijk is dit geen tuin’, zegt Thierry Juge. ‘Het is een oeuvre, een tableau, een droom, een verhaal.’ En ook wel gekkenwerk, al zit er orde in de chaos.
Geen massatoerisme
Juge kreeg de afgelopen jaren een rist prijzen voor zijn ‘Jardin Remarquable’ (een officiële erkenning van de Franse overheid), waaronder de ‘Prix de l’Art du Jardin’ en de zopas uitgereikte ‘Grand Trophée Dassault’ voor tuinen, met een prijzenpot van 60.000 euro een van de belangrijkste awards in de sector. Je zou verwachten dat je er over de koppen loopt, maar dat blijkt niet het geval: vorig jaar vonden welgeteld 418 bezoekers de weg, amper meer dan één per dag.
Dat komt, vermoedt Juge, doordat zijn tuin complex is. ‘Mensen willen bloemen zien. Ze hebben een definitie in hun hoofd van hoe een tuin er moet uitzien, en mijn tuin ziet er anders uit. Het is een tuin die de mensen verwart. Er is geen kleur, er zijn geen bloemen. Al de klassieke kenmerken van een tuin ontbreken, zelfs een normaal wandelpad. Het is een tuin die vraagt om stilte en meditatie.’
Dat Beaumont-sur-Dême niet gemakkelijk bereikbaar is, speelt natuurlijk ook mee. ‘Er is geen enkele belangrijke verkeersas in de buurt. Ik zit op de grens van twee regio’s en drie departementen, in een verloren hoek. Ik ben hier op mijn gemak.’
Ander leven
Juge kocht het terrein in 1991. ‘Ik had een informaticabedrijf in Parijs. Dat had ik opgericht na een weddenschap met vrienden. Een onderneming leiden, zeiden ze, dat kun jij niet. Ik was 24, en ik kende niets van computers. Toch ben ik aan de slag gegaan. Al heeft dat niet heel lang geduurd. Vijf jaar later had ik genoeg van het oppervlakkige leven in Parijs, van dat typische parisianisme. Ik moest er weg. Dus heb ik mijn bedrijf verkocht en een huis gezocht op het platteland. Deze eigendom interesseerde mij niet echt, omdat er buren waren. Toch ben ik gaan kijken, en ik ben verliefd geworden op de vallei.’
Hij klinkt alsof de bescheiden woning, het kabbelende water van de beek die eromheen slingert, en de natuur en de velden erachter zijn leven hebben gered. Hij stapte uit een wereld in een andere wereld, dichter bij het paradijs in zijn hoofd. ‘Ik heb de akte getekend op de dag van mijn 29ste verjaardag. En ik heb van meet af beslist dat ik hier een tuin zou aanleggen, een hedendaagse interpretatie van de middeleeuwse hortus conclusus, een tuin die geïsoleerd is van de verleidingen en kwellingen van de profane wereld. Ik liet me leiden door een flard tekst van Hildegard van Bingen, de Duitse benedictijnse abdis die vond dat je in de natuur je ziel kon genezen.’
Toen de formele, strenge besloten tuin af was, ontfermde Juge – die zich sinds de verkoop van zijn informaticabedrijf alleen nog met tuinieren bezighoudt – zich over een aangrenzende helling. ‘Die stond vol met wilde buxus. Ik wist dat eerst niet, om de simpele reden dat die helling niet van mij was. In 2006 kon ik de grond kopen, en in 2010 heb ik beslist dat ik de struiken zou temmen. En het straffe is dat ik daar, op mijn manier, in geslaagd ben. Het was nooit eerder gedaan. Niemand heeft het voor mij aangedurfd om organische vormen te geven aan wilde buxusstruiken.’
Slechte reputatie
De struiken zijn, schat hij, zo’n 150 jaar oud. ‘Het kan best zijn dat in de negentiende eeuw iemand hier één struik heeft geplant. Alle andere struiken zijn kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen. Het is één grote familie.’ Ze zijn met duizend, in het wilde weg over de heuvel verspreid.
Buxus is niet zeldzaam. ‘Je vindt hem echt overal, maar er is weinig interesse voor. Buxus heeft een slechte reputatie.’ De struiken worden vooral geassocieerd met kasteeltuinen en begraafplaatsen, vertelt Juge, waar ze óók in vormen worden gesnoeid – sferen, piramides, kubussen. ‘Het verschil is dat de klassieke tuinier doorgaans geen enkele vrijheid heeft. Zodra de struik een vorm heeft, een bol, bijvoorbeeld, moet die zo goed mogelijk bewaard blijven. Er is geen mogelijkheid tot artistieke expressie, er zit geen leven in.’
Terwijl Thierry Juge gewoon zijn instinct volgt. ‘Ik heb het voordeel dat mijn vormen vrij zijn, en dat ik zelf vrij ben. Ik doe wat ik wil.’ Hij knipt en snoeit, ogenschijnlijk in het wilde weg, al heeft hij wel een visie. ‘Hoe kan ik het uitleggen? Ik volg de vorm. Het is de struik die leidt, de struik die beslist hoe hij zal groeien. Eigenlijk is het heel simpel. Ik luister, ik observeer. Het is een dialoog. Ik ben geobsedeerd door harmonie. Alles moet in balans zijn. Ik werk als een beeldhouwer, als een componist die schrijft aan een partituur. Al hoef ik geen rekening te houden met codes en regels, zoals de Japanse tuiniers. Ik ben helemaal vrij. Dat maakt het zo magisch.’
‘Natuurlijk laat ik me inspireren door kunstenaars. Al doe ik dat niet bewust. Ik zie de invloed vaak pas achteraf. Ik ben gek van de Spaanse kunstenaar Joan Miró en van de Zwitserse beeldhouwer Alberto Giacometti. Dat zie je in mijn tuin.’
Trance
De scharen van Thierry Juge zijn één met zijn vingers. Zoals Johnny Depp in de fantasyfilm ‘Edward Scissorhands’ uit 1990, zij het minder melancholisch (tenzij, misschien, wanneer de prieuré onder een dikke vacht verse wintersneeuw ligt bedolven). ‘Dat hoor ik vaak, soms vergelijken ze me ook met Le Facteur Cheval, de postbode die in iets meer dan dertig jaar tijd eigenhandig een stenen paleis bouwde in het Zuid-Franse Hauterives. Vroeger hield ik niet van die vergelijkingen, maar er is wel iets van aan. Als ik snoei, raak ik in een soort van trance. De schaar wordt dan een soort verlengstuk van mijn hand.’
‘Eigenlijk, en dat zeg ik aan alle bezoekers, snoei ik niet. Wat ik doe, is veel zachter. Ik schuur en ik streel. Snoeien, ‘tailler’ in het Frans, is een bruut, gewelddadig woord, een beetje agressief. Je snijdt, en dat klinkt hard. In mijn hoofd zeg ik: ik lik, maar dat mag je niet hardop zeggen.’
Thierry Juge snoeit zevenhonderd uur per seizoen. ‘Een voordeel van buxus is dat je hem heel makkelijk kunt snoeien: tien, elf keer per jaar als je wil. Wat dat betreft, is buxus misschien de meest buitengewone plant die er is. Hij is ook erg soepel, teder. Buxus doet me denken aan de plasticine waar ik als kind mee speelde. Heel zacht.’
Psychedelisch
‘Mensen vragen me altijd hoe ik begonnen ben. Heel simpel: toen ik de struiken op mijn heuvel vond, heb ik ze vier jaar lang geobserveerd, er elke dag naar gekeken. Op den duur ben ik er vormen in beginnen te ontwaren. Dat was bijna een psychedelische ervaring. Ik zag de vormen. Niet het ensemble, maar elk stuk apart. Toen ik na die vier jaar begon te snoeien, bleef er telkens een kale stam over, zonder bladeren. En ik zag wat het zou worden.’
‘On s’approche un peu de la folie’, zegt hij. Hij wiebelt op zijn heuvel op het boordje van de waanzin. ‘Maar ik heb een duidelijke definitie van waanzin: ‘La folie, c’est juste une étincelle de sacré.’’ Een vonk van iets sacraals. Als hij reist, en dat gebeurt zelden, dan uitsluitend ‘s winters, wanneer er iets minder werk is. ‘Maar echt rustig wordt het nooit. Ik ben zo verliefd op mijn tuin dat ik me slecht voel zodra ik vertrek.’
Bovendien is er de buxusmot, natuurlijk. Ook die biedt weinig ruimte tot nonchalance. ‘Veel mensen denken dat ze er met één keer sproeien van af zijn, maar zo werkt het niet.’ Vroeger misschien wel, legt hij uit, toen je drie heel precieze cycli had, en na de eitjes de rupsen kwamen en vervolgens de cocons en uiteindelijk de vlinders. ‘Nu lopen al die cycli door elkaar. Ik gebruik een biologisch middel (bacillus thuringiensis, n.v.d.r.), en dat is heel efficiënt. Op voorwaarde dat je waakzaam blijft, en op het juiste moment optreedt. Ik heb, zoals iedereen, veel rupsen, maar amper schade.’
Tuin van God
Hij is nog niet uitverteld. Met het prijzengeld van de Grand Trophée Dassault werkt hij aan een derde tuin op zijn domein. ‘Misschien klinkt dit een tikje pretentieus, maar ik wil de tuin van God creëren. Als je ervan uitgaat dat God bestaat, dan had hij ongetwijfeld een tuin. En het is in die tuin dat hij het idee kreeg om het universum te scheppen. Dat is mijn uitgangspunt. Ik denk niet dat God in zijn badkamer op het idee van de schepping is gekomen. Ik denk dat de tuin een absolute inspiratiebron kan zijn voor álles. De mensensoort heeft zich van de natuur afgezonderd om in de stad te gaan leven. Maar we zijn toch vooral zoogdieren. We kunnen niet zonder groen. Daar gaat mijn tuin over.’
Le Prieuré de Vauboin
| Alleen volgens afspraak | Tel. +33 243/79.04.23
| Toegang | 10 euro of een uur onkruid wieden
| Picknick | Toegelaten
| Website | leprieuredevauboin.fr