De Luikse kunstenaar Léon Wuidar is nog altijd onder de indruk van de betonnen lowbudgettempel die architect Charles Vandenhove in 1976 voor hem ontwierp.
Ik heb zeer lang moeten wachten op erkenning. Toch heb ik nooit één seconde overwogen om te stoppen met schilderen.’ Léon Wuidar, 83 intussen, is vandaag alomtegenwoordig. Nog tot eind januari 2022 kun je in het MACS in Grand-Hornu terecht voor een grote retrospectieve expo over hem. En ook de Brusselse topgalerie Rodolphe Janssen toont een selectie van wat de Luikse abstracte kunstenaar de voorbije twintig jaar bij elkaar heeft geschilderd.
Een mooie erkenning voor de autodidact die al sinds 1955 in stilte aan zijn oeuvre bouwt, maar pas echt werd ontdekt toen hij al ruim in de zeventig was. ‘In 2015 had ik een tentoonstelling in de Brusselse Galerie Albert Dumont, waarna ik bezoek kreeg van galeriehouder Rodolphe Janssen. Hij vroeg me of ik het risico wilde nemen om bij hem te exposeren. Natuurlijk wilde ik dat. Daarna kwamen er almaar meer tentoonstellingen. Op een dag kwam Rodolphe hier langs met de baas van de Londense galerie White Cube. Ze trokken schilderijen uit mijn opbergrekken en leken wel kinderen, zo enthousiast waren ze over wat ze hier vonden: ik had meteen een paar soloshows beet in Londen.’
Jouw werk doet heel architecturaal aan. Vanwaar die band met de architectuurwereld?
‘Ik heb een hoop onzin horen vertellen over het huis. Maar ik merkte ook bewondering: veel journalisten en architectuurdocenten kwamen kijken.’Léon Wuidar
Léon Wuidar: ‘Eigenlijk weet ik niet precies hoe de architectuur mijn werk is binnengeslopen. Als kind bracht ik elk jaar in augustus enkele weken door in Oostende. Daar zag ik in 1945 hoe ze bezig waren met de bouw van het nieuwe postkantoor, een ontwerp van Gaston Eysselinck. Ik vond het ongelooflijk mooi. Dat gebouw, dat vandaag dienstdoet als het cultureel centrum De Grote Post, zit nog altijd levendig in mijn geheugen. Wellicht was dat mijn eerste echte contact met hedendaagse architectuur.’
‘Maar architectuur is een complexe materie. Schilderen is veel vrijer. Ik maak iedere dag kleine schetsen in mijn notitieboekjes. Eigenlijk werk ik veeleer als een schrijver dan als een architect. Die notitieboekjes zijn voor mij een soort dagboek, waarin ik mijn gedachten neerkrabbel. Ik zit bijna dagelijks te tekenen in mijn atelier, of anders ben ik aan het schilderen. Maar het is geen ritueel, hoor. Op gelijk welk moment begin ik gewoon te schetsen.’
Hoe ben je in contact gekomen met Charles Vandenhove (1927-2019), de architect die je huis tekende?
‘Ik had al wel over Vandenhove gehoord, maar we hebben elkaar toevallig ontmoet op een vernissage. Het klikte meteen, we waren beiden geïnteresseerd in elkaars werk. In december 1967 bezocht ik hem voor het eerst bij hem thuis in Luik, in de rue Chauve-Souri. Ik wilde samen met hem een kleine catalogus voorbereiden. Hij kocht meteen een van mijn schilderijen. En ook later zou hij nog vaak werk van mij kopen. Hij stelde me zelfs voor om hem te helpen met artistieke ingevingen voor zijn gebouwen.’
Was het in de jaren 1970 gemakkelijk om een vergunning te krijgen voor zo’n postmodernistisch huis in Esneux?
‘Eigenlijk had ik al een ruw plan in mijn hoofd toen ik naar Vandenhove toestapte. Maar mijn budget was uiterst beperkt. Ik gaf hem carte blanche. Twee jaar duurde het tekenproces. Zeven ontwerpen tekende hij. Hij bleef maar schaven tot hij helemaal tevreden was. Aanvankelijk was ik verrast door zijn plannen, vooral door het plafond in trapvorm. Maar ik vond het gebouw prachtig, omdat het licht uitbundig meespeelde en schaduwen creëerde.’
‘De gemeente daarentegen keurde de plannen eerst af. Vooral de trapgevel was voor de ambtenaren een no-go. Waarop Vandenhove er niets beters op vond dan die te bedekken met witgeschilderde houten panelen. Later heb ik die panelen weer weggehaald: ik vond ze niet mooi en wilde de trapgevel zien. Eigenlijk tekende hij het huis als een eenvoudige rechthoek die in vijf gelijke delen is verdeeld: drie dienen als leefruimte, een fungeert als hall én tentoonstellingsruimte, en in de vijfde is mijn atelier ondergebracht.’
Klopt het dat de woning is gebouwd met overschotjes van Vandenhoves andere grote werf op dat moment, het universitair ziekenhuis van Sart-Tilman in Luik?
‘Neen. Het is wel correct dat Vandenhove op dat moment bezig was met de bouw van het universitair ziekenhuis in Luik. Daardoor kon hij zeer interessante prijzen bedingen voor sommige materialen die hij ook daar nodig had, zoals de vloer in Pierre de Bourgogne en de geprefabriceerde betonnen vensterbanken. Het huis zelf is opgetrokken uit betonnen stenen: je kunt er heel snel mee bouwen en ze zijn veel goedkoper dan bakstenen. Een groot budget had ik niet. Gelukkig vroeg Vandenhove als honorarium twee schilderijen.’
En voor die prijs ontwierp hij ook het meubilair?
‘Jawel. Vandenhove had altijd al meubels ontworpen en werkte daarvoor samen met enkele artisans. De kasten in het atelier en ook de verlichtingsarmaturen zijn heel eenvoudig, maar uitzonderlijk efficiënt. De ronde tafel en stoelen in de eetkamer kregen mijn vrouw Michèle en ik als huwelijkscadeau.’
Beïnvloedt het huis jouw werk?
‘Ja en neen. Licht is belangrijk voor mij. De grote ramen geven me constant het gevoel dat ik buiten zit. Top is dat de avondzon in de lengteas van het huis staat, terwijl ‘s ochtends de zon transversaal in de as van de hall staat. De zon draait dus door het huis. Ik denk dat ik vooral Vandenhove heb beïnvloed voor deze constructie. We zaten op dezelfde golflengte en hechtten beiden belang aan traagheid. Traagheid brengt me op ideeën.’
Twintig jaar later, in 1995, liet je het huis uitbreiden?
‘In 1976 bevond mijn atelier zich nog in de winkel van mijn ouders in Luik. Maar toen deze woning klaar was, verhuisde ik alles naar hier. Zo liep het hier natuurlijk snel vol. In het begin van de jaren 1990 wilde ik een bergruimte creëren voor mijn werken, en ook een nieuw woongedeelte. Dat was ook de periode waarin ik mijn vrouw Michèle ontmoette. De uitbreiding resulteerde in zekere zin dus in ‘ons huis’.’
Hoe reageerden vrienden en familie toen ze de woning voor het eerst zagen?
‘Goed en slecht. Ik hoorde een hoop onzin vertellen over het huis, en er was afgunst. Maar ik merkte ook bewondering. Veel mensen kwamen kijken: journalisten, docenten architectuur met hun studenten. Michèle zag het huis voor het eerst toen ze terugkeerde uit Italië en riep: “Maar dit is Palladio!” Ook al is het iets heel anders, je kunt er de verhoudingen zeker in terugvinden.’
‘Toen mijn vrouw Michèle het huis voor het eerst zag, riep ze: “Maar dit is Palladio!”’Léon Wuidar
‘Zelf heb ik niet het gevoel dat dit huis vernieuwend is. Ik vind vooral dat het coherent is. En ik hou van de eenvoud ervan. Natuurlijk is er de relatie met het driedimensionale: het verticale aspect zit in de vier zuilen, de terugwijkende lijnen in de randen van de valse plafonds. En de frontale dimensie vind je terug in de lage bogen. Maar het mooiste aan dit huis is dat je de steunpunten van de bogen niet kunt zien.’
Jouw schilderijen zijn volledig geïntegreerd in de woning. Is er een verband tussen de abstractie van je werk en de postmodernistische architectuur van het huis?
‘In beide zit er een zekere speelsheid. Maar je vindt ook verwijzingen naar de constructie, en naar historische referenties. Noem het de geest van een tijdperk.’