Laurie Anderson over hoe je op je 74ste nog iedere dag verandert. Maar ook over het leven na Lou Reed, dronken achter het stuur zitten, bizarre coronahutten, de handel in NFT’s en haar autoconcerten. ‘Start your engines.’
Vijf minuten ben ik te laat. Laurie Anderson zit al aan een tafeltje en geniet van de zon terwijl ze door haar smartphone grasduint. ‘Aangenaam’, zegt ze en lacht, terwijl ze haar gsm op zak steekt en ik me excuseer omdat ik te laat ben. Anderson draagt een oranje blazer op een bruin geruit hemd, het haar kortgeknipt met hier en daar piekjes.
Anderson is een pionier van de Amerikaanse avant-
garde. Een sleutelfiguur in de legendarische New Yorkse kunstscene van het Warhol-tijdperk. Een creatief genie, zowel in muziek, kunst als film. Vandaag maakt ze even tijd voor dit interview, maar de rest van de week heeft ze het ontzettend druk: iedere avond optreden, een lezing aan de universiteit van Harvard voorbereiden en dan naar Florida vliegen voor een concert met een groep chimpansees – iets wat ze misschien op plaat zal uitbrengen, maar dat weet ze nog niet. ‘Voor de pandemie bezocht ik de stichting Save the Chimps en ik hoorde de meest verrassende muziek ooit: geweldig ritme, fantastische stemmen’, zegt ze later tijdens het gesprek. ‘Bleek dat het chimpansees waren, schreeuwend en smekend. Ik dacht ‘wauw’. Dus breng ik nu een stel instrumenten mee, een geluidsman en een technicus.’
Anderson raakt op dreef: ‘Ik vertelde het gisteravond aan een vriendin en zij zei: “Goh, je hebt net auto’s gedaan en nu zijn het chimpansees.”’ Onlangs organiseerde ze een ‘auto-symfonie’ in The Hamptons, de mondaine badplaats op het New Yorkse Long Island. Maar daarover straks meer.
O Superman
Praten met Anderson is op een aangename manier vreemd. Haar stem lijkt wel een van haar muziekinstrumenten, precies en ongehaast, soms wegdriftend in een eigen wereldje. Het was haar stem die haar mainstream maakte toen ze in de jaren 1980 per toeval een pophit scoorde met ‘O Superman’, waarbij ze haar stem combineerde met die van een vocoder. In levenden lijve klinkt ze een beetje zoals Siri van Apple, maar dan zachter. Ze spreekt zelfs zo zacht dat het aan de andere kant van de tafel soms moeilijk is om te horen wat ze zegt.
Anderson ontmoeten is een ervaring die dezelfde predicaten verdient als haar kunst: mysterieus, ongestructureerd en soms moeilijk te begrijpen. Al is het ook lastig om gewoon uit te leggen wie Laurie Anderson precies is. Promotiemateriaal heeft het over een ‘multimediale artiest’. Veel makkelijker is het om haar profiel te schetsen aan de hand van wat ze gedaan heeft. En dat is niet weinig.
In die 74 jaar was Anderson de enige officiële ‘artist in residence’ van de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA, maakte ze een popnummer over de Iraanse gijzelingscrisis dat een hit werd (‘O Superman’), schreef ze verscheidene boeken, maakte ze een dozijn albums en won ze een Grammy. Ze was consultant voor tal van techbedrijven, mocht eredoctoraten in ontvangst nemen en werkte mee aan een olympische openingsceremonie. En ja, ze serveerde Moby Dick in een techno-opera.
Haar definitie van kunst wordt dus almaar ruimer, maar op de een of andere manier blijft Anderson een vreemde eend in de bijt, pendelend tussen film, muziek, performance, schilderkunst, kunstmatige intelligentie en poëzie.
Zelf vindt Anderson zichzelf zowel een kapitalist als een boeddhist. Maar vooral, zegt ze, vertelt ze verhalen. We vragen haar dus om te vertellen over het Amerika van vandaag, een onderwerp dat ze al tientallen jaren aanraakt in haar werk. ‘Gisteravond verliet ik een theaterzaal en zag mensen die dronken achter het stuur zaten en roekeloos deden, zelfs auto’s die op het voetbad reden’, zegt ze meteen. ‘Er zijn veel studenten op stap tijdens het weekend, en je merkt dat de beschaafdheid in zekere mate is verdampt. Ik wil hier geen goedkope psychologie verkopen, maar je ziet dat de mensen echt getraumatiseerd zijn.’
Bowie en Warhol
We bevinden ons in Greenwich Village, een New Yorkse buurt met behoorlijk wat groen. Laurie Anderson bracht het grootste deel van de voorbije vijftig jaar door in dit idyllische stukje Manhattan. Haar overleden echtgenoot, rockster Lou Reed, woonde een paar blokken noordelijker, op West 11th Street. Haar atelier is een paar blokken meer naar het westen, waar Manhattan en de Hudson-rivier samenkomen. We bedenken dat het leuk moet zijn om daar te werken, in een soort oase van stilte die projectontwikkelaars nu rebranden als ‘West Soho’. Dit stuk van New York is iets te ver naar het westen om er veel toeristen te zien struinen. Al ziet Anderson dat anders: ‘Goh, ik zou niet zeggen dat het rustig is. De rivier is behoorlijk wild.’
‘Je merkt dat de beschaafdheid in zekere mate is verdampt. Ik wil hier geen goedkope psychologie verkopen, maar je ziet dat de mensen echt getraumatiseerd zijn.’Laurie Anderson
Zelf werkte ik zes jaar in Manhattan, in een kantoor een paar straten verderop. Altijd met de indruk er een vervlogen tijdperk van bohemien plezier te hebben gemist. Het Soho van Laurie Anderson was dat van Patti Smith, David Bowie, Andy Warhol (door Anderson en haar vrienden ‘Assepoester’ genoemd, zegt ze). Mijn Soho is er een van take-awayslaatjes van 17 dollar en de Apple Store. De jongste tijd wordt er gebouwd dat het niet mooi meer is.
Maar Anderson wil niet horen dat de buurt nu minder cool is. ‘Dit is een prachtige versie van New York’, zegt ze en maakt meteen de vergelijking met de jaren 1970, toen ‘iedereen gewoon op straat leefde. Daar gebeurde het allemaal. Binnen was er niets te doen, behalve werken. En niemand wilde werken. Het was een generatie van mensen die er gewoon van overtuigd was dat werken iets voor idioten was.’
Het is gemakkelijk om de raakpunten met vandaag te zien, nu New York gebukt gaat onder protest tegen rassendiscriminatie, de opwarming van de aarde en het trauma van de pandemie. De mensen vragen zich af waar ze mee bezig zijn. ‘We leven in een cultuur die gebouwd is op het gevoel dat je niet voldoet’, zegt ze. ‘Je moet altijd ‘iets willen’, en je wilt zo veel dat je de slaaf wordt van de dingen die je doet. Waarna je dan denkt: wilde ik dat wel? Ik denk dat veel mensen stilaan beslissen dat ze niet meer willen.’
Bizarre hutjes
De aanleiding voor dit interview is Andersons solo-expo in het Hirshhorn Museum in Washington. ‘Ik zei eerst neen tegen die expo, maar heb me dan toch laten overtuigen.’ En dan: ‘Eigenlijk weet ik niet in welke wereld ik me bevind.’ ‘The Weather’ - zo heet haar tentoonstelling - is zowel een terugblik op vijftig jaar Laurie Anderson, als een etalage voor haar nieuwe werk: olieverfschilderijen, graffiti, virtual reality, installaties en video’s. De expo-naam is een eerbetoon aan haar vriend John Cage, die in 1975 de compositie ‘Lecture on the Weather’ schreef. ‘Hij wilde dat de dingen minder als objecten werden beschouwd, en meer waren als het weer. Tijdens de pandemie werd ik me ervan bewust dat niets langer dan een paar seconden hetzelfde blijft. En als je per se wilt dat alles hetzelfde blijft, wel, veel geluk dan. Gebeurt niet.’
Laurie Anderson werd vorig jaar gekozen voor het prestigieuze Charles Eliot Norton Professorship in Poetry van de gerenommeerde Harvard-universiteit - eerdere genomineerden waren Toni Morrison, T.S. Eliot en Robert Frost. Ze gaf zes lezingen, telkens over een ander concept. Een van die colleges ging over de rivier, een ander over het bos. En nu werkt ze aan een lezing over de stad.
Ze vertelt hoe ze tijdens haar wandeling van tien minuten op weg naar hier meer dan dertig ad-hoceetgelegenheden in de open lucht telde, zoals die nu overal in New York op straat te vinden zijn. Noem het een getuige van de pandemie. ‘Het voelt raar aan, vooral in Manhattan, omdat het hier in het verleden allemaal zo gesloten was. Plots komen we allemaal buiten en gaan we in die bizarre hutjes zitten. Het lijken wel woonboten, alsof we in Amsterdam zijn of zo’, lacht ze en scrolt door de foto’s op haar smartphone om te tonen wat ze bedoelt. ‘Er zijn nu heel weinig toeristen’, zegt ze. ‘Dit zijn dus vooral New Yorkers. Dan zie je in dat de mensen die hier wonen eigenlijk weirdo’s zijn. Ja, zo is het: New Yorkers zijn complete mafkezen, heerlijk om te zien.’
Voor Anderson is alles kunst. Ze vindt speelsheid in de toeterende auto’s van New York, de damp van airco’s of het geluid van vrachtwagens die over riooldeksels rijden. En de restauranthutjes, zoals ze zegt. Maar ze voelt ook hoe zwaar de pandemie begint te wegen. Anderson verloor drie vrienden door corona, onder wie Hal Willner, de vroegere muziekproducer van de iconische tv-show ‘Saturday Night Live’. Hij belde haar op een avond en zei dat hij besmet was, maar dat het een ‘licht geval’ was, godzijdank. De volgende dag was hij dood.
Gillend wegrennen
Anderson groeide op in Chicago, waar ze geobsedeerd raakte door… New York. Daar in Illinois droomde ze van de Big Apple, want dat was een havenstad die zich tegen het water aanvlijde. Anderson las boeken over sleepboten, want ‘ik hou van dingen die bewegen. Nu wil ik alleen nog die machtige Atlantische Oceaan zien voorbijkomen.’
Ze verhuisde naar New York om er aan de universiteit te studeren, maar zou haar dagen uiteindelijk vooral doorbrengen in haar atelier. Ze begon als schilder en gaf in de jaren 1970 tentoonstellingen in galeries en musea, waar ze zich opwerkte naar de top van de New Yorkse kunstscene. Maar zodra ze aan die top stond, ‘rende ik gillend weg. In de jaren 1980 begon het almaar meer om geld te draaien. Ik dacht dat ik lid was geworden van de ‘kunstwereld’, maar eigenlijk had ik me gewoon aangesloten bij de ‘kunstmarkt’. Het is allemaal zeer… Tja, nu draait alles om NFT’s (non-fungable tokens, unieke digitale eigendomscertificaten die gekoppeld zijn aan een digitaal object, zoals een afbeelding, film of stuk muziek, nvdr.). Die mensen raken opgewonden van geld, wat oké is. Maar eigenlijk is het niet meer dan een markt en is kunst er de dekmantel voor.’
Een deel van de magie van Andersons werk is dat haar creaties serieus zijn, maar ook speels, en dat ze de draak steken met de absurditeit van onze dagelijkse normen, en met de donkere kanten van de Amerikaanse maatschappij. Haar ‘auto-concert’ was precies zoals het woord doet vermoeden: Anderson dirigeerde een groep bewoners van de Hamptons die hun wagen in een cirkel op een grasveld hadden geplaatst en twintig minuten lang toeterden. ‘Té gek’, zegt ze terwijl ze op haar smartphone naar een video zoekt.
Anderson vertelt hoe ze zelf affiches en borden ging plaatsen om het concert aan te kondigen, maar aanvankelijk was niemand geïnteresseerd. ‘We waren de hippies, weet je, met onze drugs. Ik dacht dus na, stelde me de vraag wat de Amerikanen motiveert. Het antwoord: competitie.’ Anderson plaatste dus een nieuwe oproep, deze keer met de boodschap dat de mensen ‘gratis auditie konden doen voor het auto-orkest’. Zowat iedereen kwam opdagen.
Intussen heeft ze de video gevonden op haar smartphone. Ze draagt diezelfde oranje blazer en roept met haar droge, monotone stem in een megafoon: ‘Start your engines!’ Anderson: ‘De Hamptons zijn doordrenkt van die cultuur. Ik wilde iets doen wat niet neerkwam op voor de zoveelste keer pronken met je huis of je outfit. Het was een mooie, zonnige namiddag, en die mensen konden in hun eigen stadje aan zee iets heel geks doen wat veel lawaai maakte.’
Lou Reed
Anderson is intussen 74, maar zegt dat ze meer dingen doet dan ooit. De jongste tijd schildert ze weer meer, en ze vindt dat vergelijkbaar met viool of saxofoon spelen. Volgens haar vereist schilderen dezelfde fysieke gebaren, en ze gebruikt zo graag haar lichaam. ‘Ik stel me bij muziek ook dezelfde vragen: is het groot genoeg? Is het mooi genoeg? Is het droevig genoeg? Is het nu af?’
Precies, daar heeft ze het moeilijk mee: beslissen dat iets ‘af’ is. Zo is Anderson stiekem teruggegaan naar de Hirshhorn-tentoonstelling om er dingen te veranderen. ‘Ik moest gewoon meer groen toevoegen aan een van die schilderijen’, legt ze uit. Ze konden er niet mee lachen, de mensen van het museum. ‘Als je echt gelooft in verandering, dan ontvouwt die verandering zich altijd’, aldus Anderson.
De tijd dringt en we hadden het nog niet over Lou Reed. Anderson ontmoette Reed tussen haar veertigste en vijftigste, op een festival in München. Ze waren twintig jaar lang onafscheidelijk, speelden samen muziek, leerden jagen op vlinders en genoten van het leven in hun West Village, samen met vrienden. Reed overleed in 2013 aan leverkanker.
‘Zijn ogen waren wijd open. Ik hield de mens in mijn armen van wie ik het meest hield ter wereld, en praatte tegen hem terwijl het leven uit hem wegsijpelde. Zijn hart stopte met kloppen, maar hij was niet bang.’ Anderson schreef in een eerbetoon aan Lou Reed: ‘Ik mocht hem vergezellen naar het uiteinde van de wereld. Beter kan het leven niet worden, zo mooi, pijnlijk en magisch.’ Haar glimlach wordt een wrange blik als we vragen naar die nieuwe documentaire over The Velvet Underground, de band van Reed, die afgelopen zomer goede kritiek kreeg op het filmfestival van Cannes. ‘Wat ik daar officieel over wil zeggen, is dat die documentaire meer ging over het film maken zelf dan over de muziek’, zegt ze en weigert er dieper op in te gaan. ‘Het was dus een interessante versie van die tijd.’
De ergste dagen van de pandemie bracht Anderson door in haar strandhuis op Long Island, ‘als een plattelandsmens met mijn hond’, zegt ze. Maar de aantrekkingskracht van de stad lokte haar terug. Wat worden we verondersteld te leren van deze tijd, wil ik nog weten. Wat is het verhaal van deze wereld? ‘Het is te vroeg om daarop al te antwoorden’, lacht Anderson. Waarna ze haar handtas neemt, me bedankt voor het interview en de deur uit loopt. Diep de bruisende stad in.
Laurie Anderson, ‘The Weather’, nog t/m 31 juli, Hirshhorn Museum, Washington, VS. hirshhorn.si.edu