Vlijtig sleutelt autoverzamelaar Patrick Van Houtven aan zijn Triumph-collectie, waarvan eentje een prijs wegkaapte op de Zoute Grand Prix. "Nog steeds heb ik spijt dat ik die verkocht!"
Patrick Van Houtven, chef opérateur chez Total à la retraite.
Voiture de tous les jours: Mercedes E 220 CDI (2010) et Fiat 500 1.2 (2018).
La première: Morris Mini Minor (1966).
La meilleure: Kia Sorento (2006). La pire: Lada 1500 (1975).
Le rêve: Ford GT40 et Jaguar E-Type Coupé.
‘Hier hebben er altijd vier gestaan, maar na mijn pensioen ben ik de verzameling wat gaan inkrimpen’, vertelt Patrick Van Houtven. Hij begon in 1983 met een Triumph Spitfire (1979). Twee jaar later volgde de TR3A (1958), die nog steeds in de garage staat.
‘Hoeveel kilometers ik er in die 35 jaar mee heb gereden, weet ik niet: hij had al minstens vijf tellers. Ik kocht hem voor 130.000 frank of 3250 euro bij een handelaar die hem had ingevoerd uit La Crescenta-Montrose, in de bergen ten oosten van Los Angeles. Ik restaureerde en verbeterde hem, onder meer met een elektronische ontsteking, een andere zuiger en een overdrive op de tweede, derde en vierde versnelling. Hij kan vlot mee in het moderne verkeer. Het voorbije jaar heb ik hem nog eens uit elkaar gehaald. De hardtop gebruik ik bij slecht weer. Natuurlijk rij ik ook dan.’
Hij had onder meer ook een Triumph TR4 (1966) waarmee hij op concours talloze prijzen won. En de derde TR6 (1970) die in de fabriek in Mechelen van de band rolde. Of nog: een Triumph Mayflower (1949). ‘De baby-Rolls’, lacht hij. ‘Wegens dat grote radiatorrooster, meer niet. Een steile berg raakte ik soms niet op, tenzij in zijn achteruit.’ Maar in 2007 kwam het pièce de résistance: de Triumph TR2 Coupé Francorchamps (1954).
‘The car every Belgian dreams of, zei een Engelse vriend. Die auto werd op slechts 22 stuks gebouwd, waarvan er elf overblijven - ik heb een lijst met bijna alle eigenaars. Hij arriveerde uit Engeland in onderdelen - ‘completely knocked down’ zoals het op de officiële documenten staat - en werd in de Imperia-fabriek in Nessonvaux bij Luik geassembleerd.'
Zoute Grand Prix
'De Francorchamps is zeer apart. Technisch identiek aan de TR2, maar optisch compleet anders, met langere deuren, echte ramen, een ander interieur en een hoger dak - voor een hoed. Het was geen raceauto, maar er werden wel rally’s zoals Luik-Rome-Luik mee gereden.'
'Dat wrak heb ik destijds in een ijltempo gerestaureerd, wat gepaard ging met nogal wat uitdagingen, zoals het plexiglazen dak herstellen. Ik maakte ook zelf een nieuw frame uit een stuk essenhout, met een slijpschijf.’ Hij toont een dik boek van de restauratie. ‘Natuurlijk heb je soms een dipje. De truc is dan: even stoppen. Twee weken later voel je de energie weer opborrelen.’
Die auto staat in tal van magazines in binnen- en buitenland. ‘Vier jaar geleden verkocht ik hem aan een van de grootste verzamelaars van ons land. Ik ontmoette hem op het Antwerp Concours, en hij wilde de auto per se. Ik zette een prijs die ik onhaalbaar achtte, maar hij liep er eens rond en stemde in. Een week later haalde zijn mecanicien de oldtimer op. Zijn baas wilde er meteen mee rijden. Het weekend erna sleepte hij een prijs in de wacht op de Zoute Grand Prix. Ik had meteen spijt. En nog steeds. Maar het was heel veel geld, en zelf had ik altijd schrik om met die auto buiten te komen. Ik had alles zelf gemaakt.’
‘Ik heb alle Triumph-brochures van 1927 tot het faillissement in 1982, én alle tijdschriften die Standard Triumph zelf publiceerde’, lacht Van Houtven. ‘De liefde ontstond doordat ik in mijn jeugd vaak in Engeland was, waar mijn vader geregeld naartoe moest voor het werk. Zelf had hij alleen een fiets, maar hij werkte voor het ACV, waar hij een zwarte Chevrolet Bel Air ter beschikking had. Mijn ouders stimuleerden me ook om een technische opleiding te volgen.’
British Racing Green
De plaats van de Francorchamps werd ingenomen door de Triumph TR5 PI (1968) in British Racing Green. ‘Die werd gebouwd in Mechelen. Dit type werd slechts negen maanden geproduceerd, op zo’n 2000 exemplaren. Hij was al gerestaureerd toen ik hem kocht. Ik zocht wel een origineel stuur en monteerde andere zetels. Ook de starter, de injectie en de alternator paste ik aan. De originele alternator is niet krachtig genoeg: in de regen, met de ruitenwissers en de lichten ingeschakeld, hoor je de impact van de knipperlichten op de benzinepomp.’ (lacht)
‘Met de TR5 rij ik gemakkelijk 6000 kilometer per jaar, met de TR3A zowat 3000. Ik ben voorzitter van TR Register, de Belgische afdeling van de Engelse club. Van april tot oktober is er elke maand een rit. ‘s Winters organiseren we technische avonden. Vroeger reden we in december ook langs mooie winterwegen - zelfs in de sneeuw: heel plezierig. Tegenwoordig blijven onze leden dan liever bij het haardvuur zitten. En er komen weinig jongeren bij: zij verkiezen auto’s uit hun jeugd.’
Toch draagt hij de passie over. ‘De TR3A-trapwagen kocht ik in Engeland van Phil Collins - niet de zanger. Hij had wellicht het grootste museum van trapauto’s ter wereld, na dat van George Bush jr. wel degelijk de ex-president, ja. Ik bouwde een motor in. Mijn kleindochter van acht is er dol op.’