De collectie-Mahy is de bekendste autoverzameling van het land, en een van de grootste ter wereld. Sabato kreeg in primeur een verhaal over leeggelopen rubber, aanhoudende familietwisten en de Aston Martin van koning Boudewijn.
Een ongelukje is gauw gebeurd. Hoewel het de bedoeling is dat de ‘reservecollectie’ met oldtimers van de familie Mahy ongerestaureerd en vooral onder het originele, authentieke stof blijft zitten, besloot Jean-Pierre, een overijverige vrijwilliger, op een dag toch de Facel Vega HK 500 (1960) gedeeltelijk te poetsen. ‘Dat was helemaal niet de bedoeling en Jean-Pierre is er nog steeds het hart van in’, lacht Michel Mahy (56). De Facel Vega is een van de vijftig schitterende oldtimers die nu te zien zijn in het boek ‘Mahy. A family of cars’ en waarvan er vanaf 9 september ook 36 worden geëxposeerd op de Vynckier-site in Gent. Ook op het Antwerp Concours d’Elégance rond Kasteel Belvédère in Wijnegem is zondag een zeldzame Peugeot 302 Coach Cabriolet (1937) uit die zogenaamde reservecollectie van de familie Mahy te zien. In een tent, weliswaar, want het stof moet erop blijven liggen, zo droeg Michel Mahy de organisatie op.
Van de imposante autoverzameling die Ghislain Mahy (1907-1999) en zijn zoon Ivan (84) samenbrachten, staan er zowat 200 auto’s in het Brusselse Autoworld en 300 in Mahymobiles in Leuze-en-Hainaut. Op die laatste locatie zijn ook nog eens zo’n 500 oldtimers ondergebracht in een uitgestrekte rij fabriekshallen. Een ‘reserve’ waarin ook veel topstukken zitten, maar dan grotendeels ongerestaureerd. Ze werden decennialang aan het publieke oog onttrokken, maar de voorbije twee jaar mocht fotograaf Wouter Rawoens zich doorheen het verstilde staal wurmen. Hij bouwde ter plaatse een studio, waarin hij een deel van de auto’s fotografeerde.
Als we tien minuten te vroeg in Leuze arriveren en er voor een gesloten poort staan, vraagt Michel Mahy, die deze autoverzameling voltijds beheert, om even te wachten. ‘We moeten nog een auto naar buiten trekken’, klinkt het. Hij is buiten adem, zoals meestal als je hem aan de telefoon krijgt. Trekken en sleuren is zijn lot. Voor de tentoonstelling in Gent moeten er 36 auto’s op vrachtwagens worden gezet, want rijden doen ze niet.
Wat later lopen we langs honderden verstilde schoonheden, bumper aan bumper, hangar na hangar. We zien een Bugatti Type 23 Brescia (1922), een Delahaye 135M Vanden Plas (1947) en een ongerestaureerde Maserati A6G 2000 GT Allemano (1954) – een van 24 geproduceerde exemplaren. De Aston Martin DB2 cabriolet (1962) van koning Boudewijn werd één keer getoond in Autoworld.
Garage Gravensteen
Het zijn auto’s waarmee de doorsneeverzamelaar dolgraag zou uitpakken. Hier bleven ze tientallen jaren verborgen. Toen Michel Mahy in 2015 het beheer van het museum overnam van zijn vader Ivan, kreeg zelfs hij aanvankelijk de sleutels van de reservecollectie niet. ‘Mijn vader legde touwtjes op de gangpaden om te zien of er niemand langskwam’, zegt hij. Toen al boterde het niet tussen de twee. Conflicten zijn de familie niet vreemd. Dat geldt al generaties. Toen Ghislain Mahy als jongeling duidelijk maakte dat hij meer voelde voor auto’s dan voor het ouderlijke bedrijf dat in de Gentse havenbuurt stoommachines produceerde, wees vader Louis hem resoluut de deur. ‘Ze waren water en vuur – mijn overgrootvader was ook al een keikop’, zegt Michel.
‘Een echte verzamelaar betaalt nooit te veel. Mijn grootvader kocht de meeste van zijn oldtimers voor een prikje, soms voor de prijs van het oud ijzer.’Michel Mahy
Maar Ghislain week niet af van zijn idee. In 1932 werd hij officieel verkoper van tweedehandswagens. Enkele jaren later pionierde hij ook in de verhuur van auto’s zonder chauffeur. De zaken gingen goed, en even droomde hij ervan om zijn autohandel in het Gravensteen onder te brengen. Dat lukte niet, maar in het gigantische gebouw van het Gentse Wintercircus, dat al jaren leegstond, vond hij wel de geschikte plek. Vanaf 1939 huurde hij het, in 1948 kocht hij het voor 3 miljoen frank – een fortuin, toen.
Intussen was hij er ook nieuwe auto’s gaan verkopen. Eerst het Amerikaanse Nash, later Fiat en Simca. Ook zijn zonen bleven in de autobranche. In 1961 begon Hans een eigen Ford- en Mercury-garage in Ledeberg, Ivan had een Neckar-garage op naam van moeder Geneviève. De familie Mahy runde vier garages, waarmee ze een kwart van alle in en rond Gent verkochte auto’s voor haar rekening nam. De merken veranderden geregeld. Ook Autobianchi, Daf Variomatic, Toyota, Honda en Jaguar passeerden de revue.
Gered van de sloophamer
Naarmate zijn verzameldrift toenam, sleutelde Ghislain op de bovenverdieping van het Wintercircus steeds meer aan zijn persoonlijke projecten. In 1954 had hij al 35 auto’s. Hij vond ze in schuren of redde overnamewagens van de sloop. ‘Mijn grootvader was gierig’, vertelt Michel. ‘Een echte verzamelaar betaalt nooit te veel. De meeste kocht hij voor een prikje, soms voor de prijs van het oud ijzer. Of hij kreeg ze gratis. Of hij ruilde.’
Ghislain en zijn zoon Ivan haalden ook oude auto’s op in Frankrijk en Zwitserland, met een vrachtwagen en twee zwabberende aanhangwagens, en indien nodig nog een extra sleeptouw. In 1963 had Ghislain met 400 stuks de grootste verzameling oldtimers van het vasteland. Ze stonden op de vier verdiepingen van de garage, maar ook – en vooral – in het ondergrondse doolhof van kelders.
Een hoop ervan werd door Ghislain en Ivan gerestaureerd, met de hulp van een rist vaardige vrienden. ‘Er zit niet echt een logica in de collectie’, zegt Michel. ‘Mijn grootvader verzamelde de auto’s die hij interessant vond. Hij hield van Belgische auto’s – vóór de Tweede Wereldoorlog had ons land meer dan honderd merken en heel wat koetswerkbouwers – en ook wel van Amerikaanse. Die waren comfortabel, snel, betrouwbaar en mooi. Als hij met een som geld op schattenjacht ging, kocht hij liever tien Amerikanen dan één Ferrari, Maserati en Bugatti. Henry Ford vond hij een genie.’
‘Mijn levensdoel is zorgen dat deze collectie financieel draagbaar wordt.’Michel Mahy
Of auto’s een verhaal met zich meedroegen, interesseerde Ghislain Mahy niet. Veeleer werd hij gedreven door mededogen. Een auto niet kunnen zien wegkwijnen: zoiets. Michel Mahy toont de Le Zèbre D8 (1922) die zijn grootvader op die manier van de ondergang redde. Net als de Rolls-Royce Silver Ghost (1921) die tot bestelwagen zou worden verminkt als hij hem niet had gekocht. ‘Mijn vader Ivan was meer de historicus’, zegt hij. ‘Hij heeft een gigantische collectie catalogi van over de hele wereld. En hij ploos wel facturen uit, om de historiek van de auto’s te achterhalen.’
Proces verloren
Verkopen deed Ghislain Mahy alleen als het niet anders kon. Dat gebeurde voor het eerst in de jaren 1970. Nadat hij een proces tegen Fiat had verloren, gingen ongeveer vijftig topstukken noodgedwongen de deur uit. Onder meer een Mercedes 300 SL Gullwing en een Fiat 8V: auto’s die nu een fortuin waard zijn. Ook de garage sloot toen de deuren.
‘Mijn grootvader kende verzamelaars die een privémuseumpje hadden, zoals Lord Montagu van Beaulieu en Henri Malartre in Frankrijk, en dat vond hij wel leuk’, vertelt Michel Mahy. ‘De zoektocht naar een eigen museum begon in de jaren 1960. Eerst zou er een komen aan de Watersportbaan in Gent, waar twee dagen voor de opening de brandweer een controle uitvoerde, waarna de erkenning uitbleef.’ De relatie met het Gentse stadsbestuur bleef voorgoed troebel. In het Limburgse Houthalen kon Mahy wel terecht. Vanaf 1970 werd het automuseum uitgebaat door de provincie, later door Ivan zelf, die er ging wonen. ‘Een succes. Tot de huur verdrievoudigde en het zogenaamde derde arbeidscircuit – waarmee werkgevers tegen aantrekkelijke voorwaarden langdurig werklozen konden inschakelen – werd afgeschaft. Daardoor explodeerden de personeelskosten’, zegt Michel Mahy.
Tot op vandaag wisselen Michel Mahy en zijn vader geen woord met elkaar.
‘Mijn grootvader was klein van stuk, maar toen minister van Verkeerswezen Herman De Croo vervolgens op bezoek kwam, zag je hem zo groeien. De Croo vroeg wat hij daar in Limburg zat te doen en bood hem het Wereldpaleis, de zuidelijke hal van het museumcomplex in het Jubelpark, aan.’
In 1986 verhuisden ruim 200 van de gerestaureerde auto’s naar deze plek in Brussel, het huidige Autoworld. De overige 750 bleven verspreid tussen het voormalige Wintercircus, waar duiven intussen hun werk deden; een vervallen fabrieksgebouw verderop in Gent; en een opslagplaats in Zomergem.
Uiteindelijk vond Ivan Mahy de voormalige textielfabriek Ernalsteen in Leuze, met haar immense hangars: midden de jaren 1990 volgde de grootste optocht van oldtimers ooit in ons land. De verhuizing vergde honderden ritten van wrakken op een stoet van vrachtwagens. Een klein deel werd er tentoongesteld. En de rest kwam dus achter slot en grendel.
Na de dood van Ghislain Mahy in 1999 nam Ivan het beheer van de collectie over. ‘Terwijl mijn grootvader zijn favoriete auto’s om zich heen wilde, streefde mijn vader Ivan naar de grootste en meest gevarieerde verzameling ter wereld’, zegt Michel Mahy. ‘Hij kocht álles – ook een Mitsubishi Galant. Echte verzamelwoede, waardoor de collectie van bijna 600 auto’s in de jaren 1980 aangroeide tot 1136 auto’s in 2015. Naar mijn mening waren sommige exemplaren in zo’n miserabele staat dat ze het zelfs niet waard waren om naar het stort te brengen.’
Ivan en zoon Michel verschilden over zowat alles van mening. Michel wilde auto’s verkopen. Ivan zwoer dat zolang hij leefde, er niet één exemplaar zou weggaan. Maar toen kwam het tot een machtsgreep: op een dag belette Michel dat zijn vader een nieuwe aanwinst binnenbracht. En met de zegen van de raad van bestuur nam Michel in 2015 de vzw, het museum en alle functies van zijn vader over.
Michel Mahy zorgde voor een frisse wind. ‘Ik wilde de collectie afslanken, maar ook commerciëler werken. Op dat ogenblik kwamen er maar 3000 bezoekers per jaar meer naar het automuseum, ooit waren dat er 11.000. De expo was zeer statisch: altijd hetzelfde. Toen werd een heel pak auto’s uit de reserve opgekuist en maakte ik extra tentoonstellingszalen.’
Toen hij in 2018 ruim 130 auto’s liet veilen, was de breuk tussen vader en zoon compleet. Tot vandaag wisselen ze geen woord meer met elkaar. ‘Mijn vader wil en mag het gebouw niet meer in’, zegt Michel Mahy. ‘Ik begrijp en aanvaard zijn visie, maar niet dat ze mij wordt opgedrongen. In 2015 hadden we 21 T-Fords. Ook al was dat grootvaders dada, dat vond ik te veel van het goede.’
Cashen?
‘Ik wil afstappen van het streven naar de grootste collectie. Voortaan focus ik op speciale auto’s.’
Ook nu nog verkoopt Michel auto’s uit de reserve. Sommigen speculeren erop dat het gros binnen afzienbare tijd wordt geveild, wat internationale weerklank zou genereren: uiterst zelden komt een collectie van dat kaliber ineens naar boven. En als Michel Mahy het familiekapitaal zou cashen, zou hij lang, gelukkig en heel rijk kunnen leven.
Toch is dat niet zijn streven, zegt hij. ‘Deze collectie is niet mijn levenswerk, maar wel mijn opdracht. Zo’n erfenis is geen cadeau. Mijn grootvader zijn geluk was: in zijn atelier met vrienden knutselen aan auto’s die hij graag zag – en er nóg een restaureren. Het geluk van mijn vader was: de collectie samenhouden, en ze verstoppen in een cocon. Ik heb niet hun verzameldrift, maar wil wel creatief zijn en zit niet graag stil. Mijn levensdoel is zorgen dat de collectie financieel draagbaar wordt.’
Michel Mahy heeft naar eigen zeggen een toekomstvisie voor de collectie. ‘Ik wil duidelijk afstappen van het streven naar de grootste verzameling. In de plaats daarvan wil ik verder afslanken en mikken op een kwalitatieve, impressionante collectie die teruggaat tot de essentie. De focus moet liggen op speciale auto’s, Amerikanen, en Belgische merken zoals Pieper, Excelsior, Germain en Minerva.’
‘Tegelijk wil ik de identiteit van de verzameling bewaren. Een specialist herkent een echte Mahy-auto meteen: ofwel is hij zeer origineel, roest en onaangeroerd; ofwel werd hij nogal amateuristisch gerestaureerd – bijvoorbeeld met hout dat grootvader toevallig had liggen.’
Bovendien wil Mahy in de toekomst meer naar buitenkomen met zijn autocollectie. Ook met die oldtimers die jarenlang bumper aan bumper, onder het stof en vaak scheefgezakt in de loodsen stonden. ‘Deze expo is wat mij betreft een première. Eigenlijk wil ik meer de collectie gaan uitbaten in plaats van het museum, en dus meer auto’s uit de reserve halen. Er is nog veel om uit te putten.’