Autoverzamelaar Kees Leyten | ‘Ik verzamel een merk dat niemand kent’
Hij heeft enkele Alfa Romeo-oldtimers staan. Maar Kees Leytens grote autoliefde is toch het merk Amilcar, dat slechts achttien jaar heeft bestaan. Een blik op zijn verzameling.
Hij heeft enkele Alfa Romeo-oldtimers staan. Maar Kees Leytens grote autoliefde is toch het merk Amilcar, dat slechts achttien jaar heeft bestaan. Een blik op zijn verzameling.
In ‘The Art Of Collecting’ vertelt journalist Bert Voet het verhaal achter de mooiste Belgische autocollecties.
‘Hier vind je van alles wat je niet verwacht bij een arme mens.’ Kees Leyten leidt ons langs de met een Amilcar beschilderde poort in zijn garage. ‘Aan auto’s ben ik wel rijk’, zegt hij. Op en in talloze rekken, kasten en lades ligt een enorme stock wisselstukken.
‘De Alfa Romeo’s zijn heel mooi, maar die zie je elke week wel ergens. De Giulia 1300 (1965) heb ik sinds drie jaar. Ik vermoed dat ik de tweede eigenaar ben. Ik gebruik hem als het regent. Bij mooi weer neem ik de Spider 1750 Veloce (1973). Dat is de fijnste. Die kocht ik zo’n twintig jaar geleden. Corry en ik zijn meteen voor drie dagen naar de Ardennen gereden. Als je vrouw er niets mee heeft, heb je een probleem. Ik heb dat vaak gezien. Tot scheiden toe. Wij hebben dat probleem niet.’
Autobiografie
Zijn autoliefde gaat ver terug. ‘Mijn opa werd Jantje Ford genoemd. Van 1912 tot 1916 verbleef hij in de VS, waar hij ‘autoziek’ werd. Al vóór 1920 had hij een T-Ford. Kijk, daarvan heb ik nog een moersleutel. Mijn andere opa kocht in 1915 met een erfenis een Harley-Davidson-eencilinder. Mijn oma is er nog van gevallen. Thuis waren we met zeven jongens en één meisje. Wij jongens praatten voortdurend over auto’s. Gezeten op de achterbank konden we honderd merken opnoemen. Ikzelf werkte al vroeg als ober. Ik zwoegde zoveel dat ik de verdiende centen niet kon opmaken. Toen ik een Mercedes-Benz 170D te koop zag, brandde het verlangen. Maar het kon niet, wegens het grote gezin. Nadat ik op m’n 27ste trouwde, kon ik mijn autoliefde opvijzelen. Ik werd verliefd op Amilcar.’
‘Dat merk kent bijna niemand – al komt het de jongste jaren wel in het vizier van verzamelaars’, vertelt hij. ‘De N7 Pégase (1937) in Olympiade-uitvoering kocht ik in 1983 op een veiling voor 100.000 frank. Toen had ik al een van de weinige boeken waarin het merk vermeld stond, van Rob De La Rive. Iedereen wilde een Cadillac of een Mustang, ik wilde iets anders. Amilcars werden met de hand gebouwd. Het merk bestond van 1921 tot 1939. In Nederland en België samen zijn er zo’n 45.’
‘Deze auto werd begin jaren 80 in Frankrijk gevonden door studenten die druiven gingen plukken. Toen ik hem kocht, stond hij hier in de buurt van Baarle-Nassau. In 1986 kon hij de weg op. Ik werd lid van de Franse Amilcar-club, en de eerste jaren hebben we er gigantisch veel mee gereden: vier-, vijfduizend kilometer per jaar. Hij heeft een originele 2.1-viercilindermotor van Delahaye, goed voor zestig pk.’
‘Tijdens de eerste rondrit zag ik de cycle cars: autootjes tot 350 kilogram waarmee Amilcar racete, onder meer tegen Bugatti’s. Dat werd een droom, die ik niet kon betalen. De CGSS (1928) kocht ik later in zeer belabberde staat.’ Hij toont foto’s van de ‘aankomstceremonie’ in april 1999. ‘De uitvoering met zeiltje is uiterst zeldzaam. De auto was een koopje, maar niet origineel. Later sprak ik op een beurs met de Brusselse handelaar Paul Grant, die zei dat hij een origineel blok had. ‘Verkocht’, antwoordde ik. Die motor stond ooit op een waterpomp van Fort 1 in Wijnegem, deel van de fortengordel rond Antwerpen. Een Joodse familie die een garage van Amilcar en Avions Voisin runde, was tijdens de Tweede Wereldoorlog gevlucht, waarna de Duitsers de garage inpikten en dit blok gebruikten om water uit de kelder van het fort te pompen.’
Het is een Belgische wagen, zo getuigt het plaatje van invoerder Rouleau. Leyten toont en becommentarieert 23 jaar restauratiegeschiedenis. ‘Hem uitkleden, houtwerk vernieuwen, stukken inlassen, zandstralen, weer opbouwen. Ik moest alles bij elkaar zoeken, ook de metertjes en pedalen. De koplampen vond ik in Zuid-Frankrijk. Nu is hij bijna klaar, en heeft hij een aanzienlijke waarde. Ik rij er al mee. Telkens een paar kilometer. Ik moet hem nog onder de knie krijgen. De laatste keer ging de vlotter in de carburateur stuk. Eerder al een deel van de koppeling.’
Opzij staat nog een onderkomen Amilcar C3 (1933). ‘Die kocht ik zowat veertig jaar geleden, na een tip. De verkoper was zo vriendelijk om te wachten tot ik de poen had. Hier moet ik nog aan beginnen.’