Op 15 september opent het eerste designmuseum van Schotland de deuren. Voor zijn V&A Museum in Dundee inspireerde de Japanse toparchitect Kengo Kuma zich op de typische Schotse kliffen. Al kan je er evengoed een ark in zien die volgestouwd zal worden met design. ‘Mijn gebouwen zijn als sushi.’
Adembenemend! Als je ooit de kans krijgt om het nieuwe V&A Museum in Dundee vanaf een boot op de rivier Tay te bekijken, mag je niet twijfelen. Je zal zien hoe de natuurlijke lijn van de rivier gebroken wordt, want de eerste buitenpost van het Victoria & Albert Museum in Londen reikt tot 15 meter het water in. De rauwe, gelaagde gevel doet meteen denken aan een reusachtige ark.
‘Toen ik de rivier Tay voor het eerst zag - in 2010 was dat - wist ik honderd procent zeker dat dit Schotland moest zijn’, zegt Kengo Kuma, de 64-jarige Japanse architect van Schotlands eerste designmuseum. ‘Ik was onder de indruk van de wildheid ervan en besloot iets te creëren dat een even grote dynamiek uitstraalde. Een dynamiek die je nooit in een vierkante doos krijgt. Dus bouwde ik iets dat ruw was. En krachtig.’ Kuma besloot om pal op de oever een gebouw op te trekken dat eruitzag als een klif. ‘Maar dan een klif zonder silhouet’, preciseert hij. ‘Gewoon een klif. Want ik wilde iets eenvoudigs. Voor mij vloeien het landschap, de geschiedenis en de cultuur van deze plek naadloos in elkaar.’
Olympisch stadion
Vandaag mag Kuma klinken op zijn nieuwe gebouw. Eindelijk, want de architectuurwedstrijd voor het V&A Museum in Dundee werd al in 2007 uitgeschreven. Meer dan 120 architecten en designteams uit de hele wereld dienden toen een voorstel in, en in 2010 kreeg Kuma de opdracht toegewezen.
Intussen is de Japanner alweer volop bezig met het olympisch stadion dat in Tokio wordt opgetrokken voor de Spelen van 2020. Eerder tekende Kuma al musea in Japan, China, Zuid-Korea, Frankrijk en Turkije. Gebouwen die minder imposant zijn dan het V&A Museum in Dundee, maar ook allemaal de filosofie van de Japanner ademen: natuurlijke materialen en structuren die harmoniëren met de omgeving.
Het Wooden Bridge Museum, in 2010 gebouwd in het Japanse Yusuhara, is precies wat de naam vertelt: een houten brugstructuur in een stijl die vroeger werd gebruikt voor traditionele tempels en die naadloos past in de bosrijke omgeving. Het Folk Art Museum in het Chinese Hangzhou, gebouwd in 2015, bestaat uit een reeks lage en met elkaar verbonden structuren, met gevels en daken gemaakt met tegels uit de streek. Het resultaat is een geheel dat eruitziet als een klein dorp dat spontaan uit de grond is komen groeien. ‘Sommige architecten houden altijd vast aan hun eigen stijl, waar ter wereld ze ook bezig zijn’, zegt Kuma. ‘Ik ben ervan overtuigd dat je als architect de ziel van de plaats waar je bouwt moet laten spreken. Het is een kwestie van nederig blijven. Als architect moet je luisteren. En doen wat het oord wil dat je doet.’
Zwaar gebombardeerd
Kuma groeide op in Kanagawa, een prefectuur in de buurt van Tokio die tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar werd gebombardeerd. Tijdens de heropbouw van Kanagawa werden de traditionele huisjes vervangen door glimmende flatgebouwen. Het huis waarin Kuma opgroeide, was in de jaren dertig opgetrokken door zijn grootvader, met de toen traditionele materialen hout, klei, rijststro en rijstpapier. ‘Als kind had ik een gloeiende hekel aan dat huis’, herinnert Kuma zich. ‘Ik vond het heel oud en donker. Ik hield veel meer van het huis van mijn vrienden: ramen van aluminium, veel licht en ontzettend helder. Pas veel later besefte ik dat ons huis wél zeer mooi was.’
In 1964 organiseerde Tokio de Olympische Spelen. De vader van Kuma, een zakenman, nam zijn gezin mee naar de olympische gebouwen en vooral naar het nationaal gymnasium, een spectaculaire symfonie van welvingen, getekend door Kenzo Tange, toen ‘s lands meest gereputeerde architect. ‘Ik kon mijn ogen niet geloven, zo mooi’, herinnert Kuma zich. ‘Die dag besliste ik dat ik architect zou worden.’ Hij was toen tien jaar. ‘Daarvoor wist ik niet eens dat er zoiets als een architect bestond. Ik wilde trouwens veearts worden, want ik hield van honden en katten.’
Twee maanden Afrika
Als je sushi maakt, dan gebruik je het beste wat je in dat seizoen kunt vinden. Hetzelfde geldt voor mijn architectuur.
In 1970 ging Kuma naar de wereldtentoonstelling van Osaka, waar Tange en zijn volgelingen van het zogenaamde metabolisme - dat architecturale megastructuren laat samenvloeien met het idee van organische, biologische groei - een paar futuristische prototypes voor steden lieten zien: imposante structuren van beton en staal. Kuma reageerde onthutst. ‘Ik dacht dat de metabolisten eropuit waren om het ultieme monster van de industrialisering te creëren.’ Meer was niet nodig om zijn liefde voor modernisme eens en voor altijd te koelen.
Het definitieve keerpunt kwam in 1979, toen hij als architectuurstudent aan de universiteit van Tokio samen met een van zijn proffen op studiereis naar Afrika trok. ‘Die man had onderzoek gedaan naar kleine dorpen op het Japanse platteland, in het Midden-Oosten, Zuid-Amerika en India’, vertelt Kuma. ‘Ik overtuigde hem om naar Afrika te gaan.’
Twee maanden lang reisde het duo door Algerije, Niger, Ghana, Nigeria, Burkina Faso en Ivoorkust, waar ze net geen honderd dorpen bezochten. ‘Ieder dorp was anders, met andere materialen en een andere lay-out. Maar ieder dorp was ook heel harmonieus. Ik vond het razend interessant.’
Het was een ervaring die Kuma als architect sterk zou beïnvloeden, hem ervan overtuigde dat schoonheid in architectuur een resultaat is van naadloze integratie. ‘Sommige architecten proberen gewoon een mooi gebouw te maken’, zegt hij. ‘Maar ze denken verkeerdelijk dat die schoonheid moet contrasteren met de omgeving. Neen dus. De levensstijl en de natuur moeten volledig worden opgenomen in de gebouwen die er staan.’
Dorp boven de wolken
Nadat hij aan de Columbia University in New York was gaan studeren, keerde Kuma in 1986 terug naar Japan om er aan de slag te gaan. Het waren de jaren van de Japanse zeepbeleconomie en Kuma had werk zat: niet alleen privéwoningen, maar ook commerciële projecten. Maar in 1990 spatte de bel uiteen. ‘Plots kwam alles tot stilstand’, vertelt hij. ‘Tien jaar lang kon ik in Tokio geen enkel project meer vinden.’
Hij verliet de hoofdstad, ging in op de uitnodiging van een vriend om Yusuhara te bezoeken, een stadje op het eiland Shikoku, in het zuiden van Japan. Yusuhara werd toen het dorp boven de wolken genoemd, omdat het zich op dicht beboste heuvels bevindt, vol natuurlijke terrasjes waar rijst wordt geteeld. ‘Een wondermooie plek’, zegt Kuma. ‘Met een unieke cultuur.’
Hij ging er samenwerken met lokale ambachtslui en ontwierp een klein hotel. Het Kumo- no-Ue-no Hotel, opgetrokken in cederhout, opende de deur voor andere projecten. Vandaag, 25 jaar later, is het dorp met zijn bevolking van minder dan 4.000 zielen een soort Kuma-tentoonstelling geworden. Er staan nog drie andere gebouwen van zijn hand, zoals het stadhuis en het Wooden Bridge Museum. Natuurlijk zijn ze gemaakt van natuurlijke materialen, zoals hout, steen en rijstpapier. Natuurlijk baden ze in licht en bieden ze ademruimte. De gebouwen zien eruit alsof ze zelf ademen.
Grote Bamboemuur
Het eerste gebouw dat Kuma een internationale reputatie bezorgde, was de Grote Bamboemuur: een onderdeel van een groter project in 2002, toen tien Aziatische architecten de opdracht kregen om gebouwen te creëren voor een duurzame gemeenschap. De constructie werd opgetrokken in een bos naast de Grote Muur en was volledig gemaakt van lokaal geteeld bamboehout. Kuma zelf legt de link met sushi. ‘Als je sushi maakt, gebruik je het beste wat je in dat seizoen kunt vinden’, zegt hij. ‘Het geheime recept voor wat men goede smaak noemt, en van mijn bouwstijl, is materialen uit de streek gebruiken.’
Kuma woont zelf in een huis van vier verdiepingen in Tokio, met een open terras dat even groot is als de binnenruimte. ‘Ik voel graag de wind’, zegt hij. Het huis werd getekend door zijn echtgenote, Satoko Shinohara, die ook architect is. Net zoals hun zoon Taichi, trouwens. Daarom heeft Kuma het altijd over ‘we’ als hij het over zijn creaties heeft. Architectuur is voor hem een kwestie van samenwerken.
Opmerkelijk: een paar jaar geleden sneed Kuma zijn hand aan een glazen tafeltje - een ongeval. Er waren twee operaties nodig om de doorgesneden zenuwen opnieuw met elkaar in contact te brengen. In drie vingers heeft hij nu geen gevoel meer, waardoor het moeilijk is om toestellen met knoppen te bedienen. ‘Maar tekenen kan ik nog altijd’, zegt hij snel.
De cultus van sterarchitect is in ieder geval niets voor Kuma, net zoals architectuur geen uiting mag zijn van het grandioze, vindt hij. Een filosofie waarvan zelfs zijn grootste project doordrenkt is: het nationaal olympisch stadion van Tokio. Eigenlijk was het een project van de intussen overleden architect Zaha Hadid, die een monumentale, futuristische constructie voor ogen had. Een gebouw dat deed denken aan een reusachtige fietshelm of het schild van een schildpad. Er kwam protest, zelfs een petitie van ‘s lands meest prominente architecten, zoals Kuma, die eisten dat het project zou worden geschrapt.
Dat deed premier Shinzo Abe in 2015, onder het mom dat het project veel te duur was. Er kwam een wedstrijd voor een nieuw ontwerp en het voorstel van Kuma haalde het. ‘Ik ken de site van het olympisch stadion zeer goed’, zegt hij. ‘Een van de groenste plekken in Tokio. Daarom vond ik het ontwerp van Hadid ongepast. Het was te heroïsch, te agressief.’
Hout is mijn beste vriend. Beton en staal kunnen nooit mijn vrienden zijn.
Het ontwerp van Kuma is veel lager dan dat van Hadid: 49 meter in plaats van 79. Hij gebruikt veel lariks- en cederhout van zowat overal uit Japan, ook uit gebieden die in 2011 werden getroffen door de aardbeving en tsunami. Hij bezigt die grondstoffen op zo’n manier dat de bezoekers ‘trots kunnen zijn op de diversiteit en rijkdom van de natuur’, zegt hij. ‘Hout is mijn beste vriend. Beton en staal kunnen nooit mijn vrienden zijn’, hoewel hij toegeeft dat ook hij die materialen nodig heeft. Achter de 2.500 stenen panelen die samen de gevel vormen van het V&A Museum in Schotland zit een volle betonnen muur. De constructie met panelen koos hij om de indruk te wekken dat het gebouw helemaal niet stevig is. ‘Ze creëren een gevoel van lichtheid en doordringbaarheid.’
Guggenheim-effect
Als je het museum binnengaat, kom je in een atrium met veel lucht en licht, als een kathedraal. Smalle en onregelmatig geplaatste ramen laten gedempt licht binnen, alsook een snelle blik op het water buiten. De reusachtige ruimte wordt omzoomd door een houten bank die zich als een slang door het interieur wentelt. Daar komen ook een café, een boetiek en een ontspanningsruimte.
Zwarte kalkstenen trappen moeten de bezoeker naar de galeries en tentoonstellingsruimte leiden. Samen vormen ze een reis door de geschiedenis van het Schots design, zoals meubelstukken uit de 18de eeuw van Thomas Affleck, die later naar Amerika zou emigreren. Centraal in het museum komt een nieuwe versie van de Oak-tearoom van Charles Rennie Mackintosh, die in 1907 werd ontworpen maar verloren ging. Kuma stipt graag aan dat Mackintosh sterk werd beïnvloed door ukiyo-e, een Japanse kunstvorm.
Dundee verwacht het eerste jaar zowat een half miljoen bezoekers voor het V&A Museum, en daarna jaarlijks 350.000. De initiatiefnemers hebben de ambitie om van het V&A, dat zo’n 90 miljoen euro heeft gekost, een van de wereldwijd toonaangevende musea te maken, zoals het Guggenheim in Bilbao, en de stad op die manier weer helemaal op de kaart te zetten. Ook Kuma is zich bewust van het Guggenheim-effect. ‘Architectuur moet een proces zijn dat iets binnenin de gemeenschap creëert. Iets ontwerpen is niet meer dan een begin, daarna moet je luisteren naar de gemeenschap.’ En welk gevoel wil hij oproepen bij de mensen die het gebouw zien? ‘Dat het daar op die plaats hoort. Dat is ons doel.’