Het was met de nodige ongerustheid dat de familie Nellens in 1928 de opdracht voor de bouw van het casino in Knokke toevertrouwde aan de jonge, onbekende architect Léon Stynen. Maar Stynen imponeerde, zelfs Le Corbusier raakte onder de indruk. Ook Blankenberge en Oostende vertrouwden hun kustkursalen aan hem toe. Een 'tour des casinos', voor één keer zonder aandacht voor roulettetafels en croupiers.
Op het Burgemeester Frans Desmidtplein in Knokke wandelen dagjestoeristen en locals achteloos voorbij het monument ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Niemand lijkt oog te hebben voor de sobere art-decogedenkzuil, het eerste ontwerp van de Antwerpse architect Léon Stynen (1899-1990) dat destijds werd gerealiseerd. Hij was nauwelijks 23 jaar oud.
Het zegt iets over het talent van de man én over zijn nagedachtenis. Want Stynen mag dan al een rist iconische gebouwen op zijn naam hebben staan, bijna dertig jaar na zijn dood doet zijn naam niet meer bij iedereen een belletje rinkelen. 'Stynen is nochtans enorm belangrijk voor de Belgische architectuur', zegt Nina Serulus van het Vlaams Architectuurinstituut en co-curator van de grote Stynen-expo dit najaar. 'Volgens sommigen is hij zelfs een van de markantste architecten van ons land. Een professional die integere architectuur creëerde. Dat Stynen vandaag minder bekendheid geniet dan bijvoorbeeld zijn tijdgenoot Renaat Braem komt doordat hij niet de man was van het grote discours. In tegenstelling tot Braem schreef Stynen geen architectuurpamfletten. Ook aan publieke debatten nam hij niet deel. Hij was niet geïnteresseerd in de publieke kant van zijn beroep.'
Eurekamoment
De opleiding die Stynen kreeg, was heel klassiek. 'Hij is in de traditie van de Beaux-Arts gevormd aan de academie van Antwerpen', vertelt Serulus. Het was in Parijs dat hij zijn architectuur-eurekamoment beleefde. Samen met zijn goede vriend, de kunstschilder René Guiette, bezocht hij in 1925 de Exposition In-ternationale des Arts Décoratifs. Stynen raakt er zwaar onder de indruk van het Pavillon de L'Esprit Nouveau, de baanbrekende typewoning van de Frans-Zwitserse architect Le Corbusier.
'Stynen kwam helemaal begeesterd terug uit Parijs', zegt Serulus. Het bezoek aan de tentoonstelling blijft niet zonder gevolgen. Guiette geeft in 1926 niet alleen aan Le Corbusier de opdracht om zijn huis in Antwerpen te tekenen - het wordt vandaag bewoond door de zoon van modeontwerpster Ann Demeulemeester. Ook Stynen wordt een overtuigd aanhanger van Le Corbusiers modernisme. Er komt een correspondentie op gang en ze ontmoeten elkaar ook een paar keer. Stynen omschrijft Le Corbusier later als 'een goede vriend'.
Toch is de invloed van Le Corbusier nog niet onmiddellijk merkbaar in Stynens werk. Als ik langs het kronkelende, idyllische Poolspad wandel, moet ik zoeken naar Stynens huizen, die luisteren naar mooie namen als 'Les Dauphins-Les Nymphes' en 'Nautilus-Arcadië', twee dubbelvilla's die hij in 1927 ontwerpt. Met hun hoge zadeldak en houten vakwerk verschillen ze in niets van de traditionele kustvilla's die je overal in Knokke ziet. De man die het modernisme mee op de kaart zou zetten in België toont zich hier van zijn meest conservatieve kant. Maar er zijn verzachtende omstandigheden. Er golden toen niet alleen al strikte bouwregels in Knokke, blijkbaar had de opdrachtgever duidelijk aangegeven dat hij het niet zo begrepen had op 'de moderne bouwstijl'.
Knokke
Stynen was jarenlang 'en vogue'. Hij liet zijn stagiairs zelfs betalen voor een stage in zijn kantoor.
Het jaar nadien volgt een nieuwe opdracht uit Knokke. Deze keer van de familie Nellens: de opdracht voor de bouw van een casino. 'Stynen en zijn vrouw gingen steevast naar Knokke op vakantie, de connectie Antwerpen-Knokke is bij Stynen altijd sterk geweest. Een van de goede vriendinnen van zijn vrouw was een telg van de familie Nellens. Zo is het contact tot stand gekomen.'
Al oordeelde de familie Nellens toch dat de jonge Stynen wat onervaren was voor deze grootse casino-opdracht. Dus stelde ze naast hem nog twee andere architecten aan, om het project te superviseren.
Wanneer ik voor het casino sta - het werd in 1931 opgeleverd - valt op hoe hybride het gebouw wel is: de grote raampartijen lonken naar moderne bouwen, maar de symmetrie en de afgeronde volumes zijn nog duidelijk geënt op de 'Beaux-Arts'-stijl. Je merkt hoe Stynen zich aarzelend losmaakt van de traditie en mondjesmaat het modernisme laat binnensijpelen.
Het Knokse casino wordt Stynens vrijgeleide voor nog meer gokpaleizen. De familie Nellens vertrouwt hem in 1928 ook de bouw van het casino van Chaudfontaine toe. In 1932 krijgt hij de opdracht voor het casino van Blankenberge. Het wordt een indrukwekkend ontwerp, compleet met een toren aan de kant van de zeedijk. Jammer genoeg werd het gebouw in de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd. In 1975 wordt zelfs geopperd om het te slopen. Bovendien is het gemutileerd door verscheidene renovaties die het oorspronkelijke ontwerp allesbehalve eer aandoen. Niets herinnert nog aan de strakke grootsheid die het ooit uitstraalde. Jammer.
Paul Delvaux
Dan is het casino van Oostende, dat hij in 1950 realiseerde, veel beter bewaard gebleven. Met dat project maakte Stynens architectenkantoor zijn comeback. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest hij om te overleven lesgeven op de Antwerpse academie. Een sterke herstart. Al had het modernistische gebouw met zijn grote raampartijen, mocht hij carte blanche hebben gekregen, er toch heel anders uitgezien. 'Het oorspronkelijke ontwerp was een ronde vorm', zegt Serulus, 'maar dat heeft hij moeten aanpassen naar een halve cirkel. Hij had op het dak ook een beeldentuin voorzien, maar die is er nooit gekomen. De samenwerking met kunstenaars - onder meer met Paul Delvaux en Oscar Jespers - is er wel gekomen.'
Orde van Architecten
Na het casino van Oostende volgen nog meer grote opdrachten, zoals deSingel en de BP-Building in Antwerpen en de Sint-Ritakerk in Harelbeke. Om de schaalvergroting aan te kunnen, besluit Stynen samen te werken met architect Paul De Meyer - samen zullen ze een paar van zijn meest iconische ontwerpen bouwen.
'Al blijft het bijzonder moeilijk om Stynens invloed op de Belgische architectuur aan te tonen', zegt Serulus. 'In ieder geval heeft hij als eerste voorzitter van de Orde van Architecten het beroep op de kaart gezet in België. Bovendien was hij vanaf 1950 directeur van de Brusselse kunsthogeschool La Cambre. Hij heeft dus een hele generatie architecten gevormd.'
Hoezeer Stynen toen 'en vogue' was, blijkt in ieder geval uit het feit dat hij zijn stagiairs liet betalen voor de stage. Het zegt iets over zijn reputatie toen. En over de kwaliteit van zijn architectuur.
5 iconische Stynen-realisaties
BP-Building in Antwerpen, 1960
De BP-Building geldt als een van de meest vooruitstrevende kantoorgebouwen in ons land. Samen met zijn vennoot Paul De Meyer ontwierp Stynen een hangconstructie - vandaar het vreemde gevaarte op het dak - met niet-dragende gevelwanden. Het was de eerste keer dat deze techniek in de Europese architectuur gebruikt werd.
Woning Stynen in Antwerpen, 1933
De eigen woning van de architect in de Tentoonstellingswijk in Antwerpen is een staalkaart van het modernisme. De strakke ritmiek en het rechthoekige volume tonen duidelijk de invloed aan van Le Corbusier. In het huis was ook zijn architectenpraktijk ondergebracht, die een aparte ingang meekreeg. Het huis is sinds 1995 beschermd als monument.
DeSingel en Conservatorium in Antwerpen, 1963
Het indrukwekkende gebouwencomplex wordt weleens het architecturale testament van Stynen genoemd. Exact 55 jaar na zijn realisatie heeft het nog niets aan kracht ingeboet. Oorspronkelijk was het ingepland in een groene zone, maar verschillende urbanistische ingrepen - onder meer de bouw van een autosnelweg en een spoorlijn - beslisten daar anders over.
Peter Panschool in Sint-Gillis, 1967
Het in beton en glas opgetrokken gebouw ademt de geest van Le Corbusiers Cité Radieuse, het vernieuwende flatgebouw in Marseille uit 1952. Stynens ontwerp, uitgevoerd in wit geschilderd beton, is een spel van horizontale en verti-cale partijen en oogt daardoor ook een halve eeuw later nog bijzonder eigentijds.
Sint-Ritakerk in Harelbeke, 1968
Dit is een duidelijk 'brutalistische' Stynen. De kerk, in de vorm van een schuin afgeknotte kegel, is volledig in beton opgetrokken, een materiaal waar hij na de oorlog veelvuldig mee werkte. 'De meeste architecten denken in steen, maar bouwen in beton. Ik denk in beton', liet hij zich ooit ontvallen.
In het najaar organiseren het Vlaams Architectuurinstituut en deSingel een overzichtstentoonstelling over Léon Stynen. Van 12 oktober tot en met 20 januari 2019 in deSingel, Antwerpen.