Na twee jaar restaureren ging Le Corbusiers Parijse penthouse zopas open voor het publiek. Hij trok er in 1934 in en woonde er tot zijn dood in 1965. 'Een prachtig appartement vol licht en lucht, maar ik heb moeite om me aan te passen.'
'Het begint echt op een thuis te gelijken. Yvonne is in de wolken', schrijft Le Corbusier in 1934. Hij is opgelucht: zijn vrouw Victorine 'Yvonne' Gallis ziet het al veel meer zitten om te verhuizen naar de rue Nungesser et Coli 24, in het 16de arrondissement, toen in volle ontwikkeling.
Wat een verschil met het donkere, oude huis in de rue Jacob 20 (Quartier Latin), waar Le Corbusier in 1917 was komen wonen. In 1930 trouwde Le Corbusier - officieel Charles-Edouard Jeanneret -, het jaar erna begon hij samen met zijn neef Pierre Jeanneret aan de bouw van zijn Immeuble Molitor. In 1934 zou hij samen met Yvonne de twee bovenste etages betrekken.
Le Corbusiers carrière bevond zich op een toppunt. De Frans-Zwitserse architect had net Villa Savoye in Poissy opgeleverd. Met dat icoonproject beitelde Le Corbusier zijn vijf architecturale principes voorgoed in steen: de woning op palen, gebruik van bandramen, de vrijstaande gevel, het open plan, het dakterras plus de balkons als overgang tussen binnen en buiten.
Veel van die ideeën past hij toe in het Immeuble Molitor en - specifiek - in zijn duplexpenthouse van 240 vierkante meter. Nu betaal je voor zo'n plek algauw 3,5 miljoen euro.
Dakterras
De leefruimtes hadden de allures van een kunstgalerie. In 1935 organiseerde kunstdealer Louis Carré hier zelfs een expo.
Le Corbusier (1887-1965) miste zijn entree niet: al van in de hall sloot hij met twee grote pivotdeuren het woon- en werkgedeelte strikt van elkaar af. Corbu's atelier was georiënteerd naar het Parijse centrum, de open leefruimtes boden uitzicht op de Parijse voorstad Boulogne-Billancourt. Typerend voor de woonvertrekken: de materialen bleven basic, maar alle ruimtes liepen zo vloeiend mogelijk in elkaar over, zodat niks de architecturale beleving zou verstoren.
Zelfs tussen de slaapkamer en de leefkamer was een opendraaibare kast voorzien.
Via een draaitrap kwam je op de achtste verdieping in de gastenkamer en op het dakterras terecht. In de dertig jaar dat hij en Yvonne er samen woonden, veranderde het interieur constant. Le Corbusier introduceerde nieuwe kleuren, installeerde valse plafonds en verving materialen. Om al die transformaties te kunnen tonen, werd het appartement - beschermd in 1972 - gerestaureerd naar de toestand in 1965. Maar dan zonder de vochtproblemen.
Bric-à-brac
De verhuizing in 1934 moet een zootje geweest zijn. Wie de foto's van de Hongaars-Franse fotograaf Brassaï uit 1931 kent van hun vorige woonplaats in de rue Jacob, weet dat ze daar tussen een gezellige chaos van antiek, Afrikaanse kunst, keramiek, reissouvenirs en hedendaagse kunst woonden. Die inboedel verhuisde naar het Immeuble Molitor, vandaar de vele nissen en sokkels om objecten 'museaal' uit te stallen.
Ook hun trouwcadeau, een stilleven van Fernand Léger, kreeg een nieuw plekje: het werk belandde boven hun bidet in de slaapkamer. Zelfs het 'nederige' meubilair waar Le Corbusier zo van hield, denk aan Thonet-stoelen, smeedijzeren tuinstoelen, boerenstoelen met rieten zitting, verkaste naar het 16de arrondissement.
Het nieuwe atelier in het penthouse zag er even bric-à-brac uit als dat in de rue Jacob, maar de leefruimtes hadden bijna de allures van een kunstgalerie. In 1935 organiseerde kunstdealer Louis Carré er zelfs een tentoonstelling met primitieve kunst.
Bed with a view
De architect liet ook veel nieuw meubilair aanrukken voor zijn leefruimtes. Veel van zijn eigen ontwerpen natuurlijk, die hij toen nog deels met Charlotte Perriand en Pierre Jeanneret ontwierp. Bestelbons uit 1934 tonen aan dat met regelmaat 'nieuwe' interieurobjecten werden geleverd: een chaise longue, bijzettafels, een bed, een eettafel en fauteuils.
Veel van die stukken waren toen in productie bij Thonet Frères, maar waren als prototype al voorgesteld in het Pavillon Suisse (1933), op het Salon d'Automne (1929) en in het Pavillon de l'Esprit Nouveau (1925). Nu zijn ze in productie bij Cassina, dat mee de restauratie van het meubilair in het penthouse sponsorde.
Het meest opvallende meubelstuk van de duplex is ongetwijfeld het bed met de opvallend hoge poten. Op het eerste gezicht immens onpraktisch, maar Le Corbusier wou het per se zo hoog. Hij kon dan vanuit het bed over de balustrade op het balkon naar buiten kijken. Op vraag van Yvonne werden later de poten ingekort, maar nu zijn ze weer op originele lengte.
'Ik heb nog wat moeite om me aan te passen, maar Edouard ontwierp echt een prachtig appartement met veel licht, lucht en een terras. Als je in Parijs komt logeren, heb je een kamer vlak bij de daktuin', schreef Yvonne in 1934 naar haar schoonmoeder in Zwitserland. Ze kon niet weten dat Le Corbusier op dat moment ook een maîtresse had: Marguerite Tjader Harris. Dankzij zijn moeder dan nog.
Midden jaren 30, toen hij hier pas introk, belandde Le Corbusiers carrière wat in het slop.
Harris was een Amerikaans-Zweedse schrijfster van rijke komaf die in 1934 officieel scheidde van haar man. Toen ze al wandelend een mooie witte villa aan het Meer van Genève ontdekte, belde ze er aan om de naam van de architect te vragen. De moeder van Le Corbusier deed open: haar zoon had haar huis ontworpen in 1923. Zij stelde haar zoon later voor aan Harris. De twee zagen elkaar telkens in Zwitserland en vanaf 1935 ook in Amerika. Hij tekende zelfs een 'liefdesvilla' voor haar, die evenwel nooit is gerealiseerd.
Italiaanse fascisten
Vanaf midden jaren 30, kort nadat hij en Yvonne introkken in hun penthouse, kreeg de architect het carrièrematig moeilijker. Atelier Le Corbusier & Jeanneret, in rue de Sèvres 35, had last van de economische recessie en de nakende Tweede Wereldoorlog. Tot overmaat van ramp haakten zijn medewerkers Charlotte Perriand en Pierre Jeanneret af, door persoonlijke disputen.
Er kwamen weinig grote contracten binnen en Le Corbusier won toen weinig ontwerpwedstrijden. Dus begon hij actief te netwerken via lezingen, publicaties en ontmoetingen. In mei 1934 werd hij door de Italiaanse fascisten uitgenodigd om zijn urbanistische ideeën toe te lichten. Er kwam niks van in huis. En ook in de States deed hij een lezingentour, al haalde hij ook daar tot zijn grote frustratie geen enkele bestelling mee binnen.
Pas na de Tweede Wereldoorlog zou zijn orderboek weer aandikken. Met projecten als Chandigarh, Unité d'Habitation (onder meer in Marseille en Berlijn), Ronchamp, La Tourette en zijn eigen 'cabanon' zou hij naoorlogse architectuurgeschiedenis schrijven.
In 1957 en 1960 verloor hij respectievelijk Yvonne en zijn moeder. Le Corbusier zelf stierf in 1965. Niet in zijn penthouse in Parijs, maar tijdens een verblijf in zijn 'cabanon' aan de Côte d'Azur, waar hij en Yvonne elke zomer een maand spendeerden. Wat wijlen Yvonne niet wist: dat vakantiehuisje was geïnspireerd op een houten hutje op Long Island waar hij graag met Marguerite Tjader Harris afsprak.
Officieel verdronk de architect in de Middellandse Zee. Of was het een discrete vorm van zelfmoord?
Het atelierappartement van Le Corbusier (rue Nungesser et Coli 26, Parijs) is alleen te bezoeken volgens afspraak via reservation@fondationlecorbusier.fr of tel. +33/142.88.75.72. Op maandag en dinsdag van 14 tot 18 uur, op zaterdag van 10 tot 13 uur en van 13.30 tot 18 uur. Een bezoek kost 10 euro.