Constantin Brodzki drukte zijn stempel op de Belgische architectuur. In de Brusselse Rand brachten wij een exclusief bezoek aan het Klenowicz-huis, een hoogtepunt uit zijn oeuvre.
Op de grens van Sint-Genesius-Rode en Linkebeek, naast een veld, doemen de hoekige contouren op van een buitengewone constructie. Wat verderop volgen een paar wandelaars het onverharde pad, terwijl ze de rust van het platteland inademen. Hoewel we ons dicht bij Brussel bevinden, doet dit hier denken aan het einde van de wereld. Als je het huis nadert, worden de vormen langzaam duidelijker, maar je blijft je afvragen wat daar nu precies staat. Een huis? Een magazijn? Kantoren? Het gebouw heeft veel weg van een ruimtestation, of nog, een reusachtige ufo die midden in de velden is geland.
Als je voor de ingang staat, waan je je in een decor van ‘Blade Runner’, ergens tussen expressionisme en neofuturisme. De theatrale ingang is uitzonderlijk voor Constantin Brodzki, die de gewoonte had om de ingangen in zijn architectuurprojecten te verstoppen. Alsof hij ze wilde beschermen tegen de buitenwereld.
‘Mijn vader was dol op sciencefiction, hij verslond sf-boeken’, zegt Alexandre Lodzia Brodzki, zoon van en zelf architect. De tientallen boeken die hij soms in één ruk uitlas, voedden ongetwijfeld de verbeelding van Brodzki, denk je onwillekeurig als je het huis ziet dat hij in 1976 bouwde voor een ingenieur van Poolse afkomst, ene Klenowicz, die bij de bouwreus CIT Blaton werkte. Een zeer eigenzinnige constructie die scherp afsteekt tegen de traditionele huizen en fermettes in de naburige straten. Esthetisch krachtig en verfijnd, maar vooral bijzonder origineel.
De woning bestaat uit twee vleugels die geleidelijk van één naar drie niveaus evolueren. Ze zijn verbonden door een centraal blok met een belvedère die doet denken aan pagodes, vanwaaruit je een 360 gradenuitzicht hebt.
In het enige boek over Brodzki, in 2004 uitgegeven bij Éditions Mardaga, prijst historicus Pierre Loze het Klenowicz-huis als volgt: ‘Zijn suggestieve kracht ligt in de kwaliteit van zijn plastische schikkingen, en de afwezigheid van referenties. Het resultaat is een huis om van te dromen.’ Of zoals architect en dichter Albert Bontridder het verwoordde: ‘De architect bewerkt hier het thema van de villa in het hart van het platteland, met het gevoel dat Palladio destijds ongetwijfeld had. Creëren zonder voorbeeld, zonder voorganger, zonder andere referentie dan pure technische rationaliteit die worstelt met de noodzaak om duidelijk en zichtbaar te maken dat je de rede beheerst.’
Mysterie van de achthoek
Het huis speelt voortdurend met het thema van de achthoek, alsof de architect erdoor geobsedeerd was. De achthoek is nochtans een zelden gebruikte vorm in de architectuur. Een stijlvorm die je vooral zag in de renaissance en barok, én in Azië, meer bepaald voor pagodes. Waarom Brodzki die vorm hier gebruikte? Had zijn opdrachtgever hem dat gevraagd? Niemand die het weet.
In het interieur keert de octogoon overal terug: in de ontwerpen van deuren, ramen, het belvedère en zelfs de hal. Als symbool van de perfecte geometrie roept de achthoek een beeld op van regelmaat en perfectie. Een octogoon bevindt zich immers tussen het vierkant, dat materie vertegenwoordigt, en de cirkel, die de geest symboliseert. Hij lijkt kracht en gratie te verzoenen, menselijkheid en goddelijkheid. Daarom duikt de achthoek ook zo vaak op in religieuze gebouwen: hij biedt een perfecte structuur om zware koepels te dragen.
Gescheiden ruimtes
Het gebouw is perfect bewaard gebleven in zijn staat van 1976. Opgetrokken in steen bevat het bouwdetails die typisch Brodzki zijn, zoals de zachte overgang tussen de gevels en de begane grond.
De officiële ingang, ook al in de vorm van een octogoon, doet denken aan de deur van een ruimteschip. De deur opent naar de hal toe, heel theatraal, en dompelt je meteen onder in een imposant decor. Rechts leidt het naar de woonkamer, die zich laat verlichten door een rij van vijf octogonale ramen. Zelfs de open haard speelt mee in het achthoekige spel.
Vanuit de woonkamer zie je de tweede vleugel van het huis. Hier bevindt zich een binnenzwembad met houten lambrisering, samen met de garages en de dienstruimtes. Overal, bij drempels, deuren en raamkozijnen, merk je dat de architect bijzonder zorgvuldig te werk ging.
Net zoals in elke bourgeois woning uit die tijd zijn de ruimtes van de bedienden, die verborgen moesten blijven, gescheiden van die van de meester des huizes.
Op de bovenverdieping vind je de slaapkamers, en helemaal boven aan het centrale gedeelte is er een salon waar je een mooi zicht hebt op het omringende landschap.
Brussel-New York
Dat Brodzki architectuur nooit op een traditionele manier benaderde, maar met een gevoel voor originaliteit en eclecticisme, heeft wellicht veel te maken met zijn internationale achtergrond. Geboren in Rome als zoon van een Waalse moeder en een Poolse diplomaat, groeide hij op in zowel Italië als Finland, voordat hij in 1938 naar België kwam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog studeerde hij architectuur aan La Cambre, waar hij naar eigen zeggen maar bitter weinig heeft opgestoken. Na zijn studies vertrok hij naar New York, waar hij al snel een stageplek bemachtigde bij het architectenbureau Harrison & Abramovitz, dat Oscar Niemeyers ontwerp voor het VN-hoofdkwartier in East Manhattan opvolgde.
Terug in België vestigde hij zich in 1952 als zelfstandig architect. Dat zijn naam vandaag wat vergeten is, komt wellicht omdat hij minder productief was dan zijn tijdgenoten Jacques Dupuis, Renaat Braem, André Jacqmain of Charles Vandenhove. Al waren zijn pakweg dertig gebouwen wel stuk voor stuk doordrenkt van buitengewone originaliteit en technische innovaties: het Musée du Cinéma in Brussel (1957), het Musée Lapidaire in Buzenol (1959), het Design Center in de Ravensteingalerie in Brussel (1963), het lab van CBR/Ergon in Lierre (1966), het hoofdkwartier van de cementfabriek CBR (1967) in Watermaal-Bosvoorde tot en met het kantoor van Generali in Bosvoorde (1976). Hij ontwierp ook slechts een tiental privéwoningen. ‘In een huis stop je evenveel werkuren als in een kantoortoren, maar je verdient er twintig keer zo weinig aan’, klonk zijn pragmatische redenering.
Belg in het MoMa
Hoewel Brodzki veel bewondering had voor Victor Horta en Henry Van de Velde, was het zuivere modernisme niet aan hem besteed. En hij stond al zeker op een totaal andere lijn dan Le Corbusier: ‘Le Corbusier ontvouwt een mechanica terwijl ik een sfeer creëer’, zei hij in een interview in 2014. ‘Hij geloofde niet dat een architect in theorie verplicht is om bij iedere opdracht te proberen een Parthenon te bouwen.’
Innovatie, daar was het Brodzki vooral om te doen. In de Verenigde Staten was hij onder meer in aanraking gekomen met het gordijngevelsysteem en leerde hij de airconditioning kennen, een concept dat hij in 1967 introduceerde in het hoofdkantoor van CBR. Dat iconische gebouw, met vensters van oranje Stopray-glas, werd in 2018 gerenoveerd en omgevormd tot de co-workingplek Fosbury & Sons. Destijds werd het CBR-gebouw in amper drie maanden opgetrokken, dankzij de prefabtechniek. Het is trouwens het enige Belgische voorbeeld dat in 1980 van Marcel Breuer een plaats kreeg in zijn tentoonstelling ‘Transformation in modern architecture 1960-1980’, in het New Yorkse MoMA.
Een ander hoogtepunt van Brodzki is het Musée Lapidaire in Buzenol (1959), in de prachtige Gaume-streek: een deels ondergrondse module in de heuvel, bestaande uit vier glazen kubussen. Het was het enige Belgische museum dat in 1968 werd geselecteerd voor de tentoonstelling ‘Architecture of Museums’, eveneens in het MoMA.
Na een paar stillere jaren kreeg Brodzki begin jaren 80 de opdracht om in Terhulpen het hoofdkantoor van Swift te bouwen. Het was een verfrissende impuls voor de architect, die met in serie geplaatste patrijspoortramen voortbouwde op de geveloplossingen die hij voor CBR had bedacht. Na de realisatie van Gulliver I, zoals het gebouw werd genoemd, volgde Gulliver II (1984-1988): een ontwerp van Ricardo Bofill, maar verwezenlijkt door Brodzki, die de werf leidde.
Gelukkige mensen
Constantin Brodzki, ‘Tino’ voor de vrienden, was een echte allrounder, met een zwak voor sportwagens. In zijn MG was hij naar verluidt een snelheidsduivel. Maar vooral cultuur was zijn ding. Hij las Shakespeare, Proust en Plato, en werkte samen met choreograaf Maurice Béjart aan een voorstelling. Tijdens een ontmoeting met de Duitse componist Karlheinz Stockhausen vergeleek hij ritme en tijd in beide kunstvormen: ‘Het belangrijkste in architectuur, net als in muziek, is dat het een doel dient en dat het de mensen gelukkig maakt.’