Na tien jaar vond architect Nicolas Schuybroek het tijd voor zijn eerste monografie. Het werd geen steriel kijkboek, maar een hoogstpersoonlijk relaas van tien jaar zoeken naar de essentie.
Als je een Belgische architect in New York moet interviewen over zijn eerste monografie, dan weet je: zijn agenda en buitenlandse orderboekje is goed gevuld. En als die monografie deze week wordt uitgegeven bij de Duitse uitgever Hatje Cantz, dan wordt het helemaal duidelijk: de internationale ambities liggen hoog. Brusselaar Nicolas Schuybroek is in de States om een paar grote werven op te volgen. Hij mag de voormalige woning van kunsthandelaar Larry Gagosian verbouwen in de Upper East Side: een project van 1000 m² voor de New Yorkse topverzamelaar Sascha Bauer, die het huis in 2015 kocht voor 18 miljoen dollar. ‘En voor een privéklant begonnen we zopas met de bouw van een robuuste stenen woning in een prachtig ruw en eindeloos landschap nabij Woodstock.’
Van die projecten is – behalve in de colofon – niets terug te vinden in zijn monografie: Schuybroek selecteerde alleen afgewerkte realisaties uit de afgelopen tien jaar. Onder meer het huis van make-upartiest Peter Philips in Antwerpen. Maar ook Schuybroeks ‘badsalon’ voor de Parijse beurs AD Intérieurs in 2018. En ‘The Robey’ in Chicago (2013-2016), het hotel dat hij ontwierp voor Grupo Habita van Moisés Micha en Carlos Couturier. ‘Ongetwijfeld het sleutelproject uit mijn eerste tien jaar’, zegt hij. ‘Het was onze eerste werf in de VS. Organisatorisch, familiaal, financieel en technisch was het bijzonder uitdagend. Eerlijk: ik heb dat toen zwaar onderschat. Maar het gaf me wel het zelfvertrouwen dat ik buitenlandse projecten van die schaal aankon. Ik ben benieuwd wat het sleutelproject in het volgende boek wordt.’
Pretentieus of arrogant
Een kanshebber wordt zijn brutalistische betonwoning op Bali, die volgend jaar klaar moet zijn. Of de ondergrondse patiowoning in zandkleurig beton. Of nog de woning in ‘rammed earth’ of stampleem – beide aan de grens tussen de emeritaten Dubai en Sharjah. Voor Carpenters Workshop Gallery ontwerpt hij momenteel de nieuwe Parijse galerie, een beeldentuin én het Londense stockgebouw. Als je er nog zijn Obumex-keuken voor 2022 bij rekent, dan zou je toch denken: waarom niet even wachten met die eerste monografie? Dan had hij die topprojecten ook kunnen opnemen.
‘Geloof me, het leidde ook bij ons op het kantoor tot stevige discussies’, lacht hij. ‘Maar in dit boek wilde ik het werk van de eerste tien jaar bundelen. Privé en professioneel hecht ik veel belang aan getallensymboliek en streefdata. Ik richtte het bureau op toen ik dertig was. De eerste monografie wilde ik op mijn veertigste. De meeste architecten zouden inderdaad wachten tot hun werk sterker is en hun naam nog wat meer gevestigd. Maar waarom zou je het werk uit het eerste decennium zomaar weggooien, terwijl het aan de basis ligt van wat we vandaag én morgen doen?’
Als jonge architect, zonder uitgesproken iconisch project, nu al een boek van 350 pagina’s uitbrengen: zelfs imagogewijs hield dat een risico in. ‘Ik was inderdaad bezorgd dat het pretentieus zou overkomen. Ik zie de monografie niet als een ‘best of’, wel als een archivering van een eerste decennium. Het komende decennium zal niet compleet anders zijn. Maar mijn leven en werk gaan wel een nieuwe fase in.’
Periodes van angst
Ook atypisch is dat het boek in de ik-persoon is geschreven. ‘In boeken over kunstenaars of schrijvers lees je vaak over hoe hun privéleven hun werk beïnvloedde. Waardoor je hun oeuvre ook beter begrijpt. Architecten weren bijna altijd anekdotes uit hun monografieën, wat hun werk vaak onpersoonlijk en onmenselijk maakt. Ik wilde net uitleg geven bij mijn werk en het boek zo een persoonlijke laag geven.’
Schuybroek vertelt er openhartig over zijn vrouw Gwendoline, een juriste en bemiddelaar die hij op zijn 15de leerde kennen. ‘Haar gevoel voor empathie is enorm. We ontmoetten elkaar aan de Belgische kust via gemeenschappelijke vrienden en werden al snel heel close. Na ons huwelijk sleurde zij me door mijn periodes van angst, twijfel en onzekerheid.’ Want ook daarover heeft Schuybroek het in zijn boekintro: ‘De emotie die ik wil creëren, is een collage van sereniteit, stilte, zachtheid, warmte, afzondering, tevredenheid, voldoening en rust. Vreemd genoeg zijn die drie laatste woorden compleet in tegenstelling met mijn eigen persoonlijkheid. Die zou ik typeren als: constant in vraag stellen, zoeken en streven naar meer. Waar ik naar op zoek ga in mijn projecten, is wat ik ook zoek in mijn eigen leven. En wat ik niet in mezelf kan vinden, probeer ik te creëren voor anderen.’
‘We zeggen heel veel ‘neen’. Mijn regel is: als het niet klikt, dan doe ik het niet.’Nicolas Schuybroek
Ook over zijn jeugd is hij opvallend open. Nicolas Schuybroek groeide op in de Brusselse Rand in een Engels landhuis. Bij zijn ouders was de liefde voor esthetiek én voor tuinen groot. ‘Ik heb dat echt met de paplepel meegekregen’, zegt hij. ‘De tuin is voor mij nog steeds de enveloppe van de architectuur. Maar hoe graag ik ook tuinen zie, landschapsarchitect ben ik nooit willen worden. Als kind was ik verzot op Lego, op modelbouw en op miniatuurtreinen. Toen ik wat groter was, schakelde ik over op boomhutten. Die bouwde ik het liefst in meerdere verdiepingen, om zo dicht mogelijk bij de boom te komen.
Rond mijn twaalfde was het me al duidelijk dat architectuur mijn pad zou worden. En daar ben ik nooit meer van afgeweken. Mijn passie voor kunst is pas na mijn architectuurstudies aan Sint-Lucas Brussel en McGill University in Montréal ontwikkeld. De verzamelmicrobe is nog recenter. Dat we mogen werken voor grote kunstverzamelaars vind ik een zegen. Kunst is een extra laag die een project altijd verrijkt’, zegt Schuybroek. ‘Hoe kunst me concreet inspireert, is een moeilijker te omschrijven proces. Ik zie soms een textuur, een vormgeving, een lichtinval, een scenografie. Dan begint de molen te draaien in mijn hoofd. Beeldende kunst triggert me. Maar evengoed ballet, hedendaagse dans, opera of muziek.’
Vincent Van Duysen
Hoeveel hij ook houdt van hedendaagse kunst en hoe graag hij ook werkt voor verzamelaars van ‘cutting edge’ kunst, toch is Schuybroeks oeuvre niet avant-garde. ‘Ik ga niet krampachtig op zoek naar architectuur die nooit eerder is gedaan’, zegt hij. ‘Ik heb niet de obsessie om buiten de grenzen te kleuren of de regels te breken. Ik blijf liever weg van materialen of vormen die te trendy zijn. Ik wil net dat onze realisaties nog mooier worden met de tijd, omdat de materialen verweren of patineren. Ons werk is meer een oefening in zoeken naar tijdloze proporties die al honderden jaren meegaan. Natuurlijk zijn er architecten die baanbrekende zaken doen. Maar onze discipline blijft toch een oneindige repetitie van dingen die al in het verleden gedaan zijn. Dat idee van absolute nieuwigheid: ik vraag me af of die wel bestaat. Alles schrijft zich in een bepaalde traditie in.’
Dat tijdloze essentialisme was ook de reden waarom hij in 2006 na zijn studies vijf jaar bij Vincent Van Duysen werkte. ‘Hij was toen een van de weinige architecten in België die geen onderscheid maakten tussen architectuur, interieur en meubelontwerp. Alles was één geheel.’
Of hij met dit boek wil bewijzen dat hij definitief uit Van Duysens slipstream is? ‘Eerlijk gezegd: ik hoop het. Ik ben inmiddels meer dan tien jaar bij hem weg. Die spreekwoordelijke ‘freudiaanse vadermoord’ is gebeurd. Ik heb geen band meer met het bureau van Vincent. En ik laat het aan anderen om te oordelen of ik die erfenis nu heb afgeschud of niet. Het is voor mij geen vloek, maar ook geen zegen. Hij was mijn leerschool. Punt.’
Sacred proportions
Als je de realisaties in zijn boek bekijkt, kun je moeilijk zeggen dat Schuybroek woningen ontwerpt als ‘hedendaagse kloosters’. Toch verwijst zijn residentiële architectuur vaak naar religieuze gebouwen. Zoals de Abdij van Sénanque in
Gordes of de Abdij van Le Thoronet, beide in Frankrijk. ‘Ze zijn 12de-eeuws, maar die architectuur was minimalistisch avant la lettre’, zegt Schuybroek, die bij de benedictijnen op internaat zat.
‘Ik filter er de religieuze elementen uit weg. Wat overblijft, zijn proportie, schaal, rust, soberheid, sereniteit en emotie. En sequenties van licht naar donker, van monumentaal naar intiem, van binnen naar buiten. Elk van onze projecten is opgebouwd uit dat soort sequenties.’
‘In ons werk zoeken we naar zogenaamde ‘sacred proportions’. Dankzij de juiste verhoudingen kun je tegelijk emotie en rust creëren. Architectuur is een zoektocht naar de balans tussen licht, oriëntatie en volumes. Als je daar de juiste verhoudingen en materialisatie aan koppelt, is je project grotendeels geslaagd.’
Carte blanche
Er zijn zaken die je beter niet vraagt aan Schuybroek. Bijvoorbeeld, of hij – na tien jaar – nu altijd carte blanche eist van zijn bouwheer. ‘Carte blanche bestaat niet. Het is de grootste leugen en misinterpretatie in de architectuurwereld. Elk ontwerp vertrekt van een context, een landschap, een oriëntatie en een lichtinval. Die context bepaalt altijd mijn ontwerp. Als die oefening is gebeurd, dan beginnen we pas aan de interieurs. Wie vertrekt vanuit het interieur, pakt het volgens mij contextueel verkeerd aan. We werken van buiten naar binnen. De context leidt tot de architectuur, de interieurs, het meubilair en de kunstophanging. Met als resultaat een gesamtkunstwerk, waar elk detail even belangrijk is. Maar zonder totalitair te worden en alles op te dringen aan de klant. Op die manier eindigt een project als een maatpak.’
Die totale controle typeert Schuybroek wel. Ook als manager. ‘Alles wat binnenkomt of buitengaat op het bureau heb ik gezien en goedgekeurd. Ik controleer alles. Ik heb geen assistent, ik doe alles zelf’, zegt hij. Dat kan (nu) nog, omdat hij zijn kantoor bewust klein houdt. ‘Met acht mensen werk ik nu. Ik selecteer ze meer op persoonlijkheid en motivatie dan op skills. Want iemand met een goeie ingesteldheid kan zijn skills verbeteren. Maar omgekeerd gaat dat moeilijker.’
‘Alles wat binnenkomt of buitengaat op het bureau heb ik gezien en goedgekeurd. Ik controleer alles. Ik heb geen assistent, ik doe alles zelf.’Nicolas Schuybroek
‘Een goede werksfeer is essentieel voor mij. Overwerken gebeurt zelden bij ons, omdat ik zelf een family man ben. Ik loop ’s avonds niet alle recepties en vernissages af. Je zult mij daar nooit zien. Tijd doorbrengen met mijn vrouw en twee dochters is me heilig. Daarover valt niet te negotiëren.’
Al was het ooit anders. ‘De eerste vijf jaar van mijn bureau waren extreem lastig, ook op familiaal vlak. Ik werkte alleen en was kapot van vermoeidheid. Iedereen heeft wel eens zo’n periode waarin je niet helemaal gelukkig bent. Gwendoline vond een manier om daarmee om te gaan, om die negativiteit te absorberen. Na Chicago besefte ik dat ik een andere manier van leven en werken moest vinden. Dankzij mijn vrouw heb ik privé een complete shift gemaakt: er is nu weer evenwicht tussen leven en werk. Het verschil tussen de Nicolas van vijf jaar geleden en nu is enorm.’
Wachtlijst
Eigenlijk is acht medewerkers relatief weinig voor het niveau en de schaal van de projecten waarop Schuybroek werkt. Als hij wil groeien, moet hij de komende tien jaar zijn bureau dan niet opschalen? En zal hij evolueren tot een soort artistiek directeur, zoals zijn leermeester Van Duysen?
‘Ik zou gemakkelijk dubbel zoveel medewerkers kunnen hebben, als we meer opdrachten binnenhalen. Maar we zeggen heel veel ‘neen’. Als het niet klikt op persoonlijk, inhoudelijk of budgettair vlak, dan doe ik het niet. Die insteek zit er al in sinds dag één. In het begin van mijn carrière heb ik mezelf bijna in de financiële problemen gebracht door zoveel te weigeren. Maar selectief zijn is me op lange termijn veel meer waard. En na tien jaar wijk ik niet af van die filosofie. Het betekent dat er een wachtlijst is bij ons. Dat klinkt als een luxeprobleem, maar ik kan je verzekeren: op het moment zelf is het soms moeilijk verdedigbaar bij klanten.’