Volgens de ene is het een 'all-you-can-eat-buffet van stijlen', voor de ander het ultieme recept tegen saaiheid. Feit is: postmodernistische architectuur is weer hipper dan ooit, met dank aan Instagram.
Sinds Phaidon een overzichtsboek uitgaf over brutalistische betonarchitectuur staat Instagram er vol van. Doen ze dat opnieuw met hun nieuwste publicatie over postmodernistische architectuur? Is postmodernisme het nieuwe brutalisme? Of zijn we nog niet klaar voor de ‘travestietenarchitectuur’ van de jaren 80 en 90?
Less is a bore
Ja, het doet pijn aan de ogen, een boek met 200 postmodernistische realisaties. Naar samenhang moet je niet zoeken, want geen idee was te wild of te vergezocht voor de PoMo-generatie. ‘Less is a bore’, koos Phaidon als catchy titel. Het is een quote uit een manifest uit 1966 van de Amerikaanse architect Robert Venturi. ‘Complexity and contradiction in architecture’ is een cruciaal boek in de architectuurgeschiedenis, waarin Venturi het adagium ‘less is more’ van Ludwig Mies van der Rohe belachelijk maakt.
Venturi vond het naoorlogse modernisme saai geworden. Waarom moesten alle universiteiten, kantoren en scholen er hetzelfde uitzien? De Amerikaan had een punt, natuurlijk: de wereld had zo stilaan genoeg kille gebouwen in staal en glas. En ongeïnspireerde kopieën van Philip Johnsons ‘Glass House’ (1948) waren er ook al bij de vleet.
Dus pleitte Venturi voor speelse architectuur die zich niet al te serieus neemt. Voor kleurrijke gebouwen vol tegenstrijdigheden en vol random verwijzingen naar de architectuurgeschiedenis. Desnoods zelfs naar Mies van der Rohe. Of naar een Griekse tempel, maar dan wel met een timpaan, gedragen door de zeven dwergen.
Het is niet verzonnen: Michael Graves, de Amerikaanse PoMo-starchitect, ontwierp in 1986 exact zo’n gebouw voor Disney. En hij kwam er nog mee weg ook. Een kantoortoren in de vorm van een robot? Moet kunnen, vond architect Sumet Jumsai in 1986 in Bangkok. Een hoofdkwartier van een mandenproducent in de vorm van een… picknickmand? Je gelooft je ogen niet, maar het staat sinds 1997 in Newark, Ohio. #omdathetkan, noemen ze dat tegenwoordig op Instagram. Het postmodernisme is nog steeds niet dood.
Frank Gehry en Ricardo Bofill
Het allereerste postmodernistische gebouw? Dat is de woning die Venturi in 1964 voor zijn moeder ontwierp. Het huis in Philadelphia gooit de modernistische dogma’s overboord en is een collage van citaten uit de architectuurgeschiedenis. ‘Een ode aan de fragmentatie, aan het onverwachte, aan de vrijheid van expressie en aan het architecturale pluralisme’, aldus Venturi.
Veertig jaar na de eerste postmodernistische realisaties zijn we er nog altijd niet uit of we er blij mee moeten zijn.
Pas eind jaren 70 doken de eerste (ontwerpen voor) grote postmoderne gebouwen op, van onder meer Frank Gehry, Michael Graves en Ricardo Bofill. ‘Cruciaal was de Architectuurbiënnale van Venetië in 1980, toepasselijk ‘The Present of the Past’ getiteld. Toen ik daar buitenkwam, was de shock enorm. De eenheid van de moderne architectuur lag aan diggelen’, zegt de Gentse architectuurhistoricus Marc Dubois.
Het was inderdaad choquerend hoe de Britse postmodernist John Outram ‘decoratie de basis en essentie van architectuur’ noemde en daarmee Adolf Loos’ ‘ornament is a crime’-motto aan diggelen gooide. Ook Michael Graves zette zich openlijk af tegen de modernisten à la Loos, Gropius of Mies van der Rohe. ‘Gropius ziet architectuur als een morele kwestie of een waarheid. Ik als een uitvinding, zoals poëzie, muziek of schilderkunst’, zei hij.
Monsterlijke kitsch
‘Hoe mooi die gebouwen ook verpakt zijn, ze zijn gewoon niet intelligent genoeg’Ada Louise Huxtable
Hun rebellie was een sign of the times: tot dan dachten de modernisten dat ze met architectuur alleen de wereld konden redden. Maar die wereld begon eind jaren 70 ingrijpend te veranderen. Het globalisme, het neoliberalisme, de televisie, computers, popmuziek, de overvloed aan mediabeelden: complexe tijden vroegen om een complexe, hybride architectuur.
Met, net als Madonna, exuberant veel aandacht voor kleur, show, decor en outfit. Wat achter die glimmende façade zat, maakte minder uit. Net daarom noemde architect Berthold Lubetkin het postmodernisme ‘travestietenarchitectuur’.
‘Architectuur is verpakken, maar dan op grote schaal’, vond ook de postmoderne architect Helmut Jahn. Maar veertig jaar na de eerste PoMo-realisaties zijn we er nog altijd niet uit of we blij moeten zijn met die fraai ingepakte architectuur. Is het monsterlijke kitsch of snappen we de ironie gewoon niet?
Architecture and Ugliness
‘Hoe mooi die gebouwen ook verpakt zijn, ze zijn gewoon niet intelligent genoeg’, schreef de Amerikaanse architectuurcriticus Ada Louise Huxtable. ‘Een all-you-can-eat-buffet van motieven en stijlen’ noemde haar Engelse collega Edwin Heathcote het postmodernisme nog recentelijk.
Kenneth Frampton omschreef de stroming als ‘een onbesliste en zinloze kakofonie’ in zijn standaardwerk ‘Modern Architecture: a critical history’ uit 1993. De Amerikaanse filosoof en taalwetenschapper Noam Chomsky vond postmodernisten dan weer ‘amusante en zelfbewuste charlatans’.
Dat was niet eens een belediging, want het postmodernisme was de eerste stroming in de architectuurgeschiedenis die lelijkheid én humor toeliet, zo lezen we in het nieuwe wetenschappelijke boek ‘Architecture and Ugliness’. Maar de vraag is of die grap na 35 jaar nog niet is uitgewerkt? De Britse architectuurcriticus Jonathan Glancey vreest van wel. Voor AT&T ontwierp Philip Johnson (ja, hij opnieuw) in 1984 een kantoortoren in de vorm van een gigantische antieke chippendale kast.
‘Dat gebouw was bedoeld om te lachen. En iedereen die niet lachte, was gewoon saai’, aldus Glancey. Intussen lacht Johnson laatst én best: toen zijn toren verbouwd zou worden, ontstond zo’n protest bij liefhebbers dat het pand sinds 2018 als monument beschermd is.
Canonisering en revival
Ook in de UK is onlangs een eerste reeks van 17 postmoderne gebouwen beschermd, en het gros ervan staat in het Phaidon-boek. ‘Postmoderne architectuur bracht plezier en kleur in onze straten. Woonwijken waren opgeleukt met gedurfde gevels, een technische school kreeg zuilen in de vorm van schroeven, bedrijvenparken zagen er plots glamoureus uit’, argumenteerde Duncan Wilson, het hoofd van de erfgoedorganisatie Historic England, de PoMo-bescherming.
Die canonisering en revival vindt architectuurprofessor Kester Rattenbury best ironisch, ‘omdat het postmodernisme dertig jaar geleden een ‘scary monster’ was waar je je studenten zo ver mogelijk van afhield’.
Tegenwoordig is de Catalaanse architect Ricardo Bofill een Instagramhit, check zijn appartementsgebouwen Walden 7 en La Muralla Roja maar eens. Over hem en over de Italiaan Aldo Rossi zijn kortgeleden nog nieuwe publicaties uit, Ettore Sottsass en Alessandro Mendini kwamen al aan de beurt. ‘Bij architectuuropleidingen zijn kleur, ornament, formele statements, eclectische decoratie en allusies op het verleden weer bon ton’, schrijft Owen Hopkins in ‘Less is a bore’. ‘Die ideeën sijpelen nu door naar de praktijk, met een groeiend aantal kleine, maar fotogenieke projecten.’
Instagrammable
Dat woord ‘fotogeniek’ is essentieel. Het verklaart deels de revival van het postmodernisme met al zijn kleurtjes, crazy vormen en façade-esthetiek: we leven namelijk in een tijd waar het visuele primeert op de inhoud.
Een tijd waar onder millennials post-ironische stijlcitaten uit de hoge én lage cultuur perfect blenden: ze dragen een T-shirt van de metalband Slayer, vinden Milk Inc. goede muziek, kennen passages uit de Amerikaanse jarentachtigsoap ‘Dynasty’ uit het hoofd en vinden dat niet ambigu, laat staan nostalgisch.
Het is gewoon heel erg nu. En zo maakt de meest gehate architectuurstroming van de 20ste eeuw de minst verwachte comeback van het jaar. Alle haatmail mag naar Phaidon.
‘Postmodern Architecture - Less is a bore’ van Owen Hopkins is uit bij Phaidon, 39,95 euro (hardback).
‘Architecture and Ugliness - Anti-Aesthetics and the Ugly in Postmodern Architecture’ is uit bij Bloomsbury Academic, 76,50 pond.