120 jaar na zijn geboorte beleeft Marcel Breuers design en architectuur een revival. Zijn gebouwen krijgen nieuwe invullingen en zijn meubilair is populairder dan ooit. Wat is zijn geheim?
Midden januari sloeg de internationale architectuurwereld alarm: woning Geller I van Marcel Breuer (1902-1981) zou worden afgebroken. De nieuwe eigenaars wilden op hun terrein in Long Island, New York, een groter huis met tenniscourt bouwen. Dus moest hun modernistisch icoon tegen de grond. Docomomo, de internationale vzw die erfgoed helpt beschermen, deed nog een ultieme poging om de belangrijke woning uit 1945 last minute te redden. Helaas, op 25 januari lieten de eigenaars de woning in het holst van de nacht slopen. ‘Een tragedie die nooit meer mag gebeuren’, riepen erfgoedspecialisten in koor.
Zij noemen Geller I een van de belangrijkste naoorlogse woningen in Amerika. De allereerste woning ook die Breuer op Amerikaanse bodem realiseerde met zijn eigen kantoor, dus zonder zijn vroegere kompaan Walter Gropius. Maar belangrijker nog: met Geller I bedacht Breuer een nieuwe typologie van het moderne wonen: een L-vormig huis met een vlinderdak, waar de slaapkamers in een aparte vleugel zitten, gescheiden van de leefruimtes.
Nieuwe invullingen
Hoe laf die nachtbraak ook was, gelukkig is dat de uitzondering. Veel van Breuers naoorlogse realisaties overleven wél de tand des tijds en de sloop. Ze worden niet afgebroken, maar gerestaureerd of herbestemd. Ze kregen al invullingen als energieneutraal hotel (de Pirelli-toren in New Haven, VS), als hedendaags kunstencentrum (de Amerikaanse ambassade in Den Haag, Nederland), als collectiegebouw voor The Frick Collection (ondergebracht in het gebouw waar vroeger de Whitney-collectie huisde, New York, VS) of als hub voor start-ups (het vroegere IBM Research Center in La Gaude, Frankrijk). Via die weg ontdekt een nieuw publiek de architectuur van Marcel Breuer: een figuur die ze wellicht alleen kennen van zijn Wassily Chair (1925) of Cesca Chair (1927), het baanbrekende meubilair uit zijn beginjaren dat nog steeds populair (en in productie) is.
Zeker de jongste jaren beleeft zijn bekendste meubilair een heuse renaissance. Het duikt vaak op in modeshoots, films en stylings. Het modemerk Supreme maakte een gehypete versie van de Wassily. Het designmerk Tecta nodigt hedendaagse kunstenaars uit om de befaamde D4-plooistoel van Breuer te herinterpreteren. En de bekende Californische tattoo-artiest Saint Claire zet sinds twee jaar zelfs tattoos van de Cesca en Wassily.
Betonarchitectuur
Breuer was 17 toen hij zijn geboorteland Hongarije verliet om aan het Bauhaus in Weimar te studeren. Als een van de eerste alumni kreeg hij tussen 1924 en 1928 een lesopdracht in het timmeratelier van het Bauhaus, inmiddels verhuisd naar Dessau. In die eerste jaren experimenteerde Breuer als ontwerper met buismeubilair, geïnspireerd op zijn eigen fietskader. Het leverde designklassiekers op zoals de B3 Wassily Chair en de Cesca Chair (beide in productie bij Knoll). Het Duitse merk Tecta produceert de B40, D40 en D4, allemaal stoelen uit diezelfde periode. Na tussenstops in Berlijn, Zürich en Parijs vestigde Breuer zich in 1935 in Londen.
Nadat de nazi’s het Bauhaus hadden gesloten in 1933, bouwde hij zijn architectencarrière verder uit. Kort daarna, in 1937, volgde hij zijn leermeester Walter Gropius én Ludwig Mies Van der Rohe naar de States. Daar werden Europese vormgevers en architecten met open armen verwelkomd. Breuer kreeg een post aan Harvard en realiseerde in de jaren 1940 enkele belangrijke privéwoningen, met en zonder Gropius. Waarvan er dus zopas een tegen de vlakte ging.
Wat maakt Breuers naoorlogse architectuur aantrekkelijk genoeg om wél te herbestemmen? Om te beginnen heeft ze de tijdgeest mee. Breuer was een meester in (prefab)betonbouw, een techniek die hij benaderde als een beeldhouwer. Volgens hem was er geen enkel materiaal dat zoveel potentieel had als beton. Het brutalisme kent de jongste jaren een duidelijke revival: de ooit zo verguisde architectuurstroming wordt weer omarmd door fans van bruut beton en woonutopieën. Breuer was een meester in (prefab)betonbouw, een techniek die hij benaderde als een beeldhouwer. Volgens hem was er geen enkel materiaal dat zoveel potentieel had als beton.
Tegelijk was Breuer ook een architect die zijn tijd vooruit was. Nu is hergebruik een mantra onder architecten. Ze ontwerpen gebouwen zodat ze niet één specifieke invulling, maar meerdere bestemmingen kunnen hebben in de tijd. Zo kunnen die gebouwen, met een minimum aan inspanning, een langere levensduur hebben. En dus veel duurzamer zijn, omdat ze niet afgebroken moeten worden. Breuers gebouwen blijken een intrinsieke kwaliteit te hebben, waardoor ze hun originele bestemming overstijgen. Ze zijn herbruikbaar, recycleerbaar en kneedbaar tot nieuwe gedaantes voor nieuwe generaties. Behalve als er een tennisveld moet worden aangelegd, natuurlijk.
01. Hotel Marcel in de Pirelli-kolos
In mei 2022 opende Hotel Marcel in New Haven, Connecticut. De mastodont met 165 kamers, nu deel van de Hilton-groep, is vernoemd naar Marcel Breuer. Het is absoluut geen nieuwbouw, want de Hongaarse architect realiseerde de betonnen kantoorkolos al in 1970 voor de Armstrong Rubber Company. De Armstrong Rubber Building geldt als een van Breuers belangrijkste grote gebouwen uit zijn latere jaren. In 1988 kocht de bandenproducent Pirelli het pand als hoofdkwartier, in 2003 kwam het in handen van Ikea. Op oude foto’s zie je hoe de Zweedse meubelreus het pand eigenlijk vooral gebruikte als XL billboard voor zijn meubelwarenhuis er vlak naast. Ikea brak zelfs een stuk van het gebouw af om er een parking van te maken.
Gelukkig bleef de essentie overeind: een brutalistisch gebouw met een façade in betonnen prefabpanelen, typisch Breuer in die periode van zijn carrière. Ook kenmerkend: de uitgespaarde derde verdieping, een sculpturale geste om het gebouw een pak minder massief te maken. Breuer beschouwde gebouwen als beeldhouwwerken. Zijn ontwerpproces is een oefening in weghalen, openmaken, uithollen en insnijden.
‘Wat ik met dit project wilde bewijzen: je hoeft de schoonheid van de originele architectuur niet op te offeren om er een duurzaam gebouw van te maken.’Bruce Redman Becker
Recyclage
De renaissance van het enorme pand hebben we te danken aan het lokale architectenbureau Becker + Becker. Dat kocht het pand in 2020 niet alleen aan, het architectenkantoor transformeerde het de voorbije jaren tot een energieneutraal hotel met 165 kamers dat volledig op zonne-energie draait. Een betonnen mastodont energieneutraal maken is geen sinecure. Maar Becker + Becker slaagde er bijvoorbeeld in om hoogrendementsglas in te brengen in Breuers kenmerkende diepe raamopeningen.
‘Het toppunt van duurzaamheid was hier: Breuers gebouw recycleren’, zegt Bruce Redman Becker, de hoofdarchitect en ontwikkelaar van het gebouw. ‘Als je een nieuw gebouw optrekt, is je ecologische voetafdruk vele malen groter. Wat ik met dit project wilde bewijzen: je hoeft de schoonheid van de originele architectuur niet op te offeren om er een duurzaam gebouw van te maken.’
Bruce Redman Becker was de bezieler van het gigaproject. Als Breuer-fanaat leek hij – letterlijk – in de wieg gelegd voor zo’n megaonderneming: zijn beide ouders waren productontwerpers in New Canaan (Connecticut), een pretpark voor fans van modernistische architectuur. Breuer alleen al bouwde er in 1947 en 1951 voor zichzelf twee privéwoningen, die tot de architectuurcanon behoren. Geen wonder dat het gerenoveerde hotelinterieur heel veel knipogen bevat naar Breuer en het Bauhaus. Op elke kamer staat bijvoorbeeld een Cesca Chair, een icoon uit zijn beginperiode.
02. De flair van Flaine
Tussen Chamonix en Genève ligt Flaine: met zijn 265 kilometer pistes een van de bekendste skioorden van de Haute-Savoie in de Franse Alpen. Architect Marcel Breuer realiseerde het complete skidorp tussen 1969 en 1976. Op papier was het een droomopdracht: de naar Amerika uitgeweken Bauhaus-docent mocht een compleet resort ontwerpen voor zijn vriend (en buurman) Eric Boissonnas: een steenrijke Franse ondernemer die het skistation financierde samen met zijn broer Remi. De vraag was niet min: een domein met skihotels, maar ook een kerk, gemeentehuis, chalets, een cinema, een skischans en skischolen.
Flaine is niet alleen een van de belangrijkste brutalistische gebouwencomplexen ter wereld, het was ook het eerste skigebied met kunstsneeuw, supersnelle liften en een autovrij centrum. En er was plaats voor kunst, want Eric en Sylvie Boissonnas waren kunstmecenassen. Dus kwam er een beeldenpark voor sneeuwbestendige sculpturen van Jean Dubuffet, Victor Vasarely en Pablo Picasso. In het auditorium staat nog altijd een fontein van onze landgenoot Pol Bury.
Hellend over de rotswand
Bouwen op 1.600 meter hoogte, zonder deftige toegangswegen en met veel tegenstand van lokale boeren: de making-of van Flaine was geen pretje voor Breuer en zijn team. Hij overschreed de deadline en het budget ruimschoots. Om het bouwproces te versnellen, werkte de architect met prefabbetonplaten. Kenmerkend voor Breuer was zijn sculpturale detaillering van dat beton: hij liet er facetten in bekisten, die expressieve schaduwen opleveren in de winterzon. Het eerste gebouw dat klaar was in het skioord, was Hotel Le Flaine, geopend in 1969. Meteen ook het meest iconische gebouw in het resort, omdat het aan een kant zeer ver boven de rotswand uitsteekt. En omdat de balkonnetjes knipogen naar die van het Bauhaus in Dessau, waar hij lesgaf.
In de jaren 1980 verloor Flaine zijn mojo. ‘Het lelijkste skiresort ter wereld’, werd het smalend genoemd. In brochures uit die tijd vermeed men zelfs verwijzingen naar de grauwgrijze ‘Sovjetarchitectuur’ van Marcel Breuer.
Maar sinds de recente revival van het brutalisme krijgt Flaine weer tractie. In 2008 werd het geklasseerd als beschermd architectuurpatrimonium in Frankrijk. Het hotel Terminal Neige Totem in Flaine is helemaal vernieuwd, zonder de ziel van Breuer te vermoorden. Het hotel RockyPop Flaine, pas open sinds kerstmis 2021, heeft ook die retrovibes. En ook de vernieuwde Brasserie 1967 heeft een interieur met veel beton, brute materialen en buismeubilair à la Breuer. Hoewel er nog steeds veel ‘haters’ zijn, komt in Flaine het jaar rond een nieuw soort toerisme op gang: het lokt nu ook veel architectuurliefhebbers, die weleens in iets anders willen logeren dan in kitscherige chalets in de Alpen. Elke week kun je zelfs aansluiten bij een architectuurrondleiding op het resort. Het is eens iets anders dan meebrullen met ‘Anton aus Tirol’ in een après-skihut.
03. Artistieke ambassade
Wie in Den Haag is, moet eens langs de Lange Voorhout passeren. Een paar deuren naast het Eschermuseum staat een brutalistisch gebouw met een gevel in gegroefde kalksteenplaten en trapeziumvormige ramen: de Amerikaanse ambassade van Marcel Breuer uit 1959. Omdat de veiligheidsnormen niet langer voldeden, is de ambassade verhuisd naar Wassenaar. Het monumentale hoekpand is nu herbestemd tot West Den Haag: een hedendaags kunstencentrum waar de exposerende artiesten in dialoog gaan met de stugge architectuur of inspelen op de historische bestemming van het gebouw.
Amerika promoten met architectuur: dát was de bedoeling van de VS na de Tweede Wereldoorlog. Moderne architectuur moest een tegenwicht vormen tegen het communisme en zijn stalinistische regimegebouwen. Wereldwijd schakelde Amerika vanaf 1954 vooruitstrevende architecten in om nieuwe ambassades te bouwen. Architectuur werd een diplomatiek statement, want de ambassadegebouwen moesten toegankelijk, degelijk, solide en open zijn. Volledig in lijn met het democratische imago dat Amerika zichzelf wou aanmeten. Bovendien moesten de ambassades plekken zijn waar je van de Amerikaanse cultuur kon proeven. Vandaar het belang van een bibliotheek, auditoria en expozalen, open voor het publiek én voor diplomatieke gasten. Wie West Den Haag bezoekt, kan in die ruimtes binnenlopen. Het authentieke plafond van het auditorium is prachtig, maar vooral de dubbelhoge bibliotheek met getorste kolommen maakt indruk.
De Amerikaanse ambassade van Den Haag was een belangrijke opdracht, want Den Haag is de oudste diplomatieke post van Amerika ter wereld. John Adams werd er in 1782 de eerste buitenlandse vertegenwoordiger van zijn land, later zou hij de tweede president van het piepjonge Amerika worden. Marcel Breuer had een budget van 1 miljoen dollar, alleen Londen mocht drie keer zoveel kosten.
Frank Lloyd Wright, Walter Gropius, Richard Neutra, Louis Kahn: allemaal stonden ze op de longlist, maar uiteindelijk kreeg Marcel Breuer de opdracht. Wellicht door zijn recente adelbrieven in Europa: in Rotterdam had hij De Bijenkorf gebouwd in 1953. En in Parijs was hij bezig aan het Unesco-gebouw.
Wabbes
In april 1956 tekent Breuer het contract, 315.000 manuren later, in 1959, levert hij het gebouw op. Met natuurstenen wanden en teakhouten lambriseringen oogt de afwerking bijzonder luxueus. Mooi detail: de Brusselse designer Jules Wabbes werd ingeschakeld voor enkele interieurelementen, zoals meubels en postbakjes. Toch was niet iedereen enthousiast bij de inhuldiging in 1959. ‘Modern vandalisme’ schreef een criticus zelfs. ‘Ach, het went wel’, antwoordde hij per telex.
Breuer kreeg gelijk: Den Haag omarmde het gebouw op den duur. Maar de tijd haalde de architectuur helaas snel in. Al in de jaren 1960 werden de veiligheidsvoorschriften strenger door de Vietnamoorlog en de terreurdreiging. Het sowieso al vrij gesloten gebouw werd nog meer een oninneembaar fort. Tot een verhuizing onvermijdelijk werd. Een tijdlang is gezocht naar een goeie invulling voor de ambassade. Maar nu het gebouw is herbestemd als kunstencentrum West Den Haag knoopt het aan bij zijn oorspronkelijke missie: interculturele ontmoeting stimuleren, cultuur uitdragen en de deur openzetten voor moderniteit.