‘We shape our buildings, and afterwards, our buildings shape us’, opperde Winston Churchill. Als architectuur je persoonlijkheid vormt, hoe is het dan om op te groeien in een Le Corbisier, Hoa of Heyvaert?
Er loopt in Brussel een architect rond die in de wandelgangen soms ‘The divorce architect’ wordt genoemd. Zijn kille ontwerpen zijn zó mensonvriendelijk dat de liefde van de bewoners er letterlijk bekoelt. Kan architectuur je relatie echt ruïneren? Kan goede architectuur je gelukkig maken? ‘In een lelijke kamer krijgen negatieve gevoelens de bovenhand, terwijl een mooie ruimte juist de hoopvolle aspecten in onszelf versterkt. Onze identiteit is onvermijdelijk verweven met de plek waar we ons bevinden. Sterker nog: ons gevoel voor schoonheid is verstrengeld met ons idee van wat een goed leven is’, schrijft Alain de Botton in zijn boek ‘De architectuur van het geluk’.
Het klinkt aannemelijk, zoals bijna alles wat de populaire filosoof neerpent. Maar klopt het ook? Leidt een mooi huis tot een goed humeur? Kan een architect ervoor zorgen dat je beter samenleeft? Een gelukkiger huwelijk hebt? Of een mooiere kindertijd hebt? Met andere woorden: levert goede architectuur ook écht iets op? Of is die impact overschat?
Uniek perspectief
Er zijn al bibliotheken vol geschreven over architectuur. Daarin lees je doorgaans over (het genie van) de architect, het knappe ontwerp en het iconische gehalte. We lijken soms te vergeten dat in die huizen ook iemand woont, of heeft gewoond. Een huis is in de eerste plaats een plek van sociale interactie, een vehikel van samenleven.
Dat frustreerde ook het Canadese architectenkoppel Julia Jamrozik en Coryn Kempster: ‘Het perspectief van de bewoners wordt in de architectuurgeschiedenis nagenoeg volledig vergeten. Onterecht, want zij wekken de bakstenen letterlijk tot leven.’
In hun boek ‘Growing up modern’ lieten Jamrozik en Kempster dan ook bewust kinderen aan het woord die hun eerste levensjaren doorbrachten in radicale moderne architectuur, omdat ‘de ouders zelf kozen voor zo’n woning en dus wat bevooroordeeld zijn over hun ervaring’. Kinderen zijn bovendien extra ontvankelijk voor prikkels en dus ook voor de omgeving om hen heen.
Zoals Rolf Fassbaender (96), die van zijn tweede tot veertiende in een rijhuis van de Nederlandse architect J.J.P. Oud woonde, gelegen in de bekende modernistische woonwijk Weissenhof in Stuttgart. ‘Dit huis gaf me een ‘push’ voor de rest van mijn leven’, getuigt hij. ‘In de paardensport zeggen ze: “Het uiterlijk van het paard vormt het innerlijk van de ruiter.” Bij architectuur is dat net zo.’
Maar het modernisme ging verder dan een nieuwe bouwstijl. Het wilde via architectuur de maatschappij en het individu hervormen. Door de keuken in de leefruimte te integreren, kreeg de vrouw een andere rol in het huishouden dan wanneer de leef- en dienstvertrekken van elkaar gescheiden waren.
Ook de veranderende ideeën over opvoeding werden in beton gegoten. In het Schminke-huis van de Duitse architect Hans Scharoun was de speelkamer een centrale plek in het huis. Van daaruit konden de kinderen gemakkelijk naar buiten om te spelen. Het huis gaf hun al van heel jonge leeftijd vrijheid en zelfstandigheid.
Ook Sabato zette de bewonersbril op en klopte aan bij vier ervaringsdeskundigen. ‘Toen ik op school een huis moest tekenen, besefte ik voor het eerst dat het onze bijzonder was.’
Wonen in een Simone Guillissen-Hoa
Bewoner. Brusselaar Jean-Pierre Hoa (71) woont in het appartement waar hij opgroeide. Op zijn 15de verhuisde hij naar hier, samen met zijn moeder, architecte Simone Guillissen-Hoa (1916-1996). Zij kocht begin jaren 1960 drie smalle bouwpercelen en ontwierp daarvoor een appartementsblok dat ze ook zelf liet bouwen. ‘Rond mijn 25ste vertrok ik hier. Eerst naar Londen, later woonde ik 25 jaar in Ukkel in een huis van Victor Horta. Toen mijn moeder in 1996 stierf, erfde ik het appartement en keerde ik terug’, vertelt de gepensioneerde architect.
Huis. Een dubbel appartement uit 1965 dat ooit diende als woon-werkplek voor Hoa’s moeder. Zij runde in de ene helft haar architectenkantoor, waar zo’n acht à tien mensen werkten. In de andere helft woonde ze samen met haar zoon. ‘Ik had een ruime slaapkamer met eigen badkamer. Zeer luxueus, al vond ik het op dat moment normaal. Pas veel later heb ik beseft wat voor privilege het was om op zo’n mooie plek op te groeien’, oppert Hoa.
‘In de vier gevels én in het dak zitten ramen. De royale lichtinval is de grootste troef van het huis, samen met de ruimtelijkheid en de perspectieven. Overal in het huis heb je een mooi uitzicht.’ Qua materialen domineren geschilderde baksteen, glas en tapijt in een sober palet van wit en antraciet. Het interieur is nagenoeg volledig ontworpen door Guillissen-Hoa zelf: de badkamer, de keuken, de eettafel, de hoekbank bij de haard en de zwevende dressoirs. Ook details zoals de ventilatieroosters van de open haard en de brievenbussen tekende ze eigenhandig.
Architect. Simone Guillissen-Hoa, de dochter van een Chinese ingenieur en een Pools-Joodse schrijfster, werd in 1916 geboren in Peking. Op haar twaalfde kwam ze naar België. In 1938 was ze een van de allereerste vrouwen die afstudeerden in de architectuurrichting in La Cambre. ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog overleefde ze twee jaar concentratiekamp, wat haar een enorme vechtlust gaf. Haar levensverhaal is echt buitengewoon’, aldus Hoa. ‘Vandaag is mijn moeder als architect vooral bekend van haar samenwerkingen met Jacques Dupuis in de jaren 1950. Die zijn mooi, maar dat gaat over slechts vier jaar. Terwijl ze veertig jaar lang actief was en zeer veel woningen, appartementsgebouwen en publieke gebouwen ontwierp, zoals het Maison de la Culture in Doornik.’
‘Mijn moeder zorgde goed voor haar ontwerpen, maar minder goed voor mij.’Jean-Pierre Hoa
Mooiste herinnering. ‘Ik groeide op, omringd door kunstenaars en architecten. Na haar afstuderen bleef mijn moeder in contact met haar docent Henry van de Velde. Zijn dochter kwam hier geregeld logeren. Ik volgde pianoles met de kleinzoon van schilder Léon Spilliaert, een goede vriend van haar. Elke zomer gingen we op vakantie naar Zürich, waar mijn moeder veel vrienden had, zoals haar stagemeester Alfred Roth, Bruno Giacometti (de broer van kunstenaar Alberto, nvdr.) en Max Bill. We gingen ook geregeld op bezoek bij de Antwerpse kunstenaar René Guiette, die in een huis van Le Corbusier woonde.’
Carrière. Net zoals zijn moeder studeerde Hoa architectuur aan La Cambre. ‘Ik was er omringd met tegenstanders van het modernisme. Het waren de jaren 1970 en het postmodernisme tierde welig. Een benarde positie voor mij, want ik waardeerde mijn moeders werk. Als ik had kunnen kiezen, was ik tien jaar eerder geboren, zodat ik nog onder Léon Stynen kon studeren. Mijn generatie vond ik niet zo interessant.’ Hoa richtte samen met een vennoot het architectenbureau Arc op, waarmee ze vooral appartementsgebouwen ontwierpen in postmodernistische stijl. ‘In mijn moeders studio stappen heb ik nooit overwogen. Ze had een heel moeilijk karakter.’
Heimwee. Nadat hij terugkeerde naar het ouderlijk huis, renoveerde hij het met zachte hand en bracht zijn kunstcollectie mee. ‘Ik hou enorm van dit huis, maar het moest ook míjn huis worden. Zo’n 80 procent van wat je ziet, is origineel.’ Hoa is verliefd op het huis en zou er het liefst nog heel lang blijven wonen. ‘Dit licht en deze openheid zal ik nergens anders meer vinden. Maar ik heb geen kinderen en ik wil graag dat het appartement na mijn dood in goede handen belandt. Daarom verkoop ik het nu op lijfrente, zodat ik er kan blijven wonen.’
Lievelingsplek. Het appartement valt uiteen in twee delen: het zuidgerichte leefgedeelte en het werkgedeelte op het noorden. ‘De kant waar mijn moeder werkte, is mijn favoriet, omdat het noorderlicht milder is. Daar staat nu ook mijn bureau en bewaar ik mijn moeders archief. Ik werk al twintig jaar rond haar werk. Zo bereid ik een biografie voor, samen met La Cambre-directeur Caroline Mierop. Die verschijnt in 2023. Een ULB-student schrijft een monografie over mijn moeders werk als eindverhandeling. Er komen nog een reizende tentoonstelling en een opname voor Klara.’
Schaduwzijde. ‘Mijn moeders modernisme was nooit dogmatisch, maar juist heel menselijk en comfortabel. Ze dacht werkelijk aan alles. Hele avonden zat ze te tekenen. Als haar personeel naar huis was, begon ze de ontwerpen te herdenken en te herwerken. Ze zorgde goed voor haar ontwerpen, minder voor mij.’
Het appartement staat te koop op architectenwoning.be
Wonen in een René Heyvaert
Bewoner. Lieve Heyvaert (67) groeide hier op, samen met haar twee zussen en haar broer. ‘Ik was vier jaar toen ik hier kwam wonen en op mijn 18de ging ik het huis uit.’ Hoewel ze schilderkunst studeerde, werkte Heyvaert haar hele carrière in de reissector. Ze was de drijvende kracht achter de restauratie van haar ouderlijk huis in 2015 door architect Peter Swinnen. En ze organiseerde mee de aansluitende kunstenaarsresidentie, toen onder meer Patrick Van Caeckenbergh en Filip Dujardin hier een maand verbleven.
Huis. In 1956 vroeg de Gentse aannemer Gilbert Heyvaert aan zijn broer, architect René Heyvaert, om een zo groot mogelijke woonruimte te realiseren met een minimum aan middelen. Voor het ontwerp kreeg hij carte blanche. Het werd een compacte modulaire zelfbouwwoning met grote ramen in sobere materialen zoals ytong-blokken, golfplaten en houtvezelplaten. Het was prefab avant la lettre. De panelen werden op locatie voorbereid en de bouwheer zette het huis ter plekke in elkaar, in een paar weken tijd. ‘Er kwamen geen kranen of stellingen aan te pas. Heel gevaarlijk eigenlijk, maar mijn vader en zijn broers hadden weinig schrik.’
‘Architect René Heyvaert vond hoekjes en kantjes zinloos. Die kostten alleen maar geld en leverden niks op.’Lieve Heyvaert
Qua concept en look is het verwant aan het Eames House in de VS dat ook zichtbare prefabmodules gebruikt. De leefruimtes zitten op de eerste verdieping van het balkvormige huis, waardoor je een prachtig uitzicht hebt op de groene omgeving. Lieve Heyvaerts ouders, negentigers intussen, bleven tot twee jaar geleden in het huis wonen. ‘Had hun gezondheid het toegelaten, dan woonden ze er nog altijd. Ze waren vergroeid met deze woning.’
Architect. René Heyvaert (1929-1984) is opgeleid als architect, maar oefende die job alleen bij het begin van zijn carrière uit. Daarna werd hij kunstenaar. Zijn ambitie was om eenvoudige, betaalbare en moderne huizen te tekenen. ‘Het beperkte budget van mijn ouders paste perfect in Renés visie. Hij streefde naar functionele architectuur. Rechttoe, rechtaan. Hoekjes en kantjes vond hij zinloos. Die kostten alleen maar geld en leverden niks op.’
Mooiste herinnering. ‘Toen mijn broer en ik als tiener een aparte kamer vroegen aan mijn vader, zei hij: ‘Oké, bouw maar’. Dus deden we dat. We hadden het onze ouders tenslotte ook altijd zien doen: als ze iets nodig hadden, maakten ze dat zelf. Ze konden van niets iets maken en hadden geen schrik om te mislukken. Dat heb ik ook. Toen ik tien jaar geleden naar de Vlaamse Ardennen verhuisde, ontwierp ik mijn eigen huis samen met een architect.’
Lievelingsplek. ‘Licht geeft me rust. De vrijheid en de openheid van deze plek zijn fantastisch. Vroeger kon je vanaf de eerste verdieping zelfs de Schelde zien. Nu zijn de bomen daarvoor te groot geworden. Maar het gevoel van openheid bleef, ook omdat er nergens een afrastering staat. Ik heb nooit begrepen waarom mensen een hek rond hun eigendom zetten.’
Huis op kindermaat. ‘Het huis was om te slapen en te eten. Spelen deden we buiten. Zomer en winter. Dat was heerlijk, want er was veel plaats hier. Aanvankelijk was dit een echte paalwoning en speelden we ook in de open ruimte onderaan. Mijn kindertijd was heel vrij. Ik kom echt uit een familie van non-conformisten.’
Heimwee. Op haar 18de verliet Lieve Heyvaert het ouderlijk huis en trok ze naar Gent. ‘Ik woonde in een herenhuis, omdat die niet in smalle, donkere straatjes stonden. Maar ik keerde nog vaak terug naar Destelbergen, omdat ik het licht miste. Dan legde ik me in de living boven op de grond voor het raam. Gewoon om het licht te absorberen. Ik ben ervan overtuigd dat licht en ruimte levensnoodzakelijk zijn. Mijn ouders woonden hier tot hun 92ste en zijn nog altijd in relatief goede gezondheid.’
‘Mensen dachten vroeger dat dit een duiventil was. Ze konden zich niet voorstellen dat hier iemand woonde.’Lieve Heyvaert
Controverse. In 2017 werd het huis erkend als beschermd monument. Dat was zestig jaar geleden wel anders. ‘Mensen dachten dat dit een duiventil was. Ze konden zich niet voorstellen dat hier iemand woonde’, lacht Heyvaert, die op haar beurt andermans huizen bevreemdend vond. ‘Die huizen waren zo donker en er stond zoveel brol. Ik begreep niet hoe je daarin kon wonen. Als oudere tiener begon ik in te zien dat eigenlijk iedereen zo leefde en dat ons huis ‘de vreemde’ was. Trouwens, nog altijd ben ik allergisch voor overbodige spullen. Ik hecht ook totaal niet aan materiële zaken. Hier heb ik beseft: het moet niet perfect zijn om goed te zijn.’
Wonen in een Le Corbusier
Bewoner. Gisèle Moreau (78) woont al bijna haar hele leven in de Unité d’Habitation, het bekende appartementsgebouw van Le Corbusier in Marseille. Tien jaar was ze toen ze hier in 1953 kwam wonen, in het pas opgeleverde gebouw. ‘Aanvankelijk was het appartementsgebouw eigendom van de overheid en hadden ambtenaren voorrang. Mijn vader zat bij de Franse luchtmacht en zo belandden wij hier. Mijn ouders waren verliefd op het gebouw.’ In het appartement van 98 m2 woonde ze met haar ouders en drie broers. Haar grootmoeder trok er zelfs een tijdje in, waardoor ze hier met zeven mensen woonden. ‘Toen ik trouwde en kinderen kreeg, woonde ik in een huisje in Marseille. Na een paar jaar, in 1970, kwam er een appartement vrij tegenover dat van mijn ouders. Ik twijfelde geen minuut.’ Intussen woont de gepensioneerde lerares Engels in het appartement van haar ouders dat ze erfde.
‘Mensen helpen elkaar hier meer, puur door hoe de appartementen en publieke ruimtes zijn ingericht.’Gisèle Moreau
Huis. Unité d’Habitation – ook wel Cité Radieuse genoemd – is eigenlijk een verticaal dorp op poten. In het brute betonnen gebouw zitten 337 duplexappartementen, in 23 variaties verdeeld over 18 verdiepingen. Ook zijn er winkels, een school, een sportterrein, bibliotheek, kunstacademie, cinema en ga zo maar door. Een evenwicht tussen individuele vrijheden en collectieve voorzieningen. Nu ligt het gebouw in een woonwijk, maar toen het werd gebouwd, stond het tussen de velden. ‘Er waren vier boerderijen in de buurt. Elke avond wandelde ik met een tinnen kan naar de boer om verse melk. Kun je het je voorstellen? Ongelooflijk toch.’
Architect. De Zwitserse Le Corbusier (1887-1965) is een van de bekendste modernistische architecten. Na zijn Unité d’Habitation in Marseille bouwde hij nog variaties in onder meer Nantes en Berlijn. Al wordt de eerste als de meest succesvolle beschouwd. ‘Ik herinner me nog levendig het moment dat ik op de radio hoorde dat Le Corbusier gestorven was. Ik zat te zonnen op het terras met een vriendin. Ik voel me enorm met hem verbonden’, zegt ze. Bijna was Le Corbusier familie geworden. ‘Hij beloofde peter te worden van de eerste baby die werd geboren in de Unité. Mijn broer was de tweede, helaas.’
Beste herinnering. ‘De eerste dag dat ik er woonde, belde ik aan bij het appartement aan de overkant van de ‘straat’, zo noemden wij de brede gangen in het gebouw. Daar woonde een meisje van mijn leeftijd. We werden beste vriendinnen en ik zie haar nog geregeld’, aldus Moreau. ‘De Unité was meer dan een dak boven je hoofd. Wie hier kwam wonen, was meteen onderdeel van een groep. Ik had enorm veel vrienden hier.’
Mooiste plek. Moreaus lievelingsplek is het dak, ingericht als recreatieplek voor de bewoners met, onder meer, een solarium, looppiste en kinderzwembad, maar ook een polyvalente zaal. ‘Het is gewoon een mirakel. Ik krijg nog altijd kippenvel als de liftdeuren opengaan en ik de zee zie. Ik speelde er met mijn broers, dochters en kleinkinderen. En als student zat ik hier te blokken. Ik kom er nog altijd, vooral op zomeravonden. Dan is het appartement nogal warm en koelt het boven heerlijk af. We aperitieven en picknicken met de buren. Er worden hier ook filmvertoningen, optredens en dansfeesten georganiseerd. De gedeelde voorzieningen zijn niet puur functioneel, maar ook heel menselijk. Ze brengen de bewoners echt samen.’
Huis op kindermaat. ‘De Unité gaf mij als kind veel vrijheid. Kinderen die elders woonden, moesten toestemming vragen aan hun ouders om de deur uit te gaan. Ik niet. Het was hier veilig, waardoor ik heel onafhankelijk was als kind. Mijn dochter zegt het nog altijd: ‘Het is hier een paradijs voor kinderen’, aldus Moreau. Le Corbusier ontwierp de appartementen echt op maat van jonge gezinnen. Zo hadden de slaapkamers van de ouders een ingebouwde luiertafel en hadden de treden van de trap (ontworpen door Jean Prouvé) een opening, waardoor de kleintjes de trap letterlijk op konden klimmen. De smalle kinderslaapkamers waren afgesloten met een krijtbordschuifpaneel. ‘Ik heb dat bord zeer veel gebruikt, van het lager tot de unief.’
Nadeel. ‘Het enige minpunt vind ik de ouderslaapkamer op de open mezzanine boven de living. Als tiener kon ik daardoor niet geruisloos thuiskomen na het uitgaan’, lacht ze. Dat de appartementen nogal smal zijn en niet erg luxueus stoort haar niet, omdat er zoveel licht is. Omdat elk appartement anderhalve verdieping inpalmt, valt er licht binnen van zowel de oost- als de westkant. ‘De living heeft een dubbele hoogte en er zijn twee verdiepingen, waardoor het aanvoelt als een huis.’ Het intussen iconische gebouw lokt veel architectuur-liefhebbers. Moreau geeft hun graag een woordje uitleg, maar ‘op den duur was het een invasie’. Daarom is het dakterras nu in de namiddag en ’s avonds voorbehouden aan bewoners.
Controverse. Tijdens de bouw noemden de Marseillanen het gebouw een zottenkot – ‘la maison du fada’. ‘Ik was nog te jong om me bewust te zijn van de controverse. Maar ik had wel door dat onze woning anders was dan de traditionele gebouwen.’
Grootste troef. ‘Het idee van collectiviteit. Dit is de gedroomde plek voor alleenstaanden, zoals vrijgezellen of weduwes, want je ontmoet heel gemakkelijk mensen. Maar als je alleen wilt zijn, kun je je afzonderen. Akoestisch functioneert het gebouw zeer goed, omdat elk appartement een losse module is. Je kunt hier gewoon schoenen dragen, zonder klagende buren.’ Volgens Moreau stimuleert de architectuur de interactie tussen de bewoners. ‘Mensen helpen elkaar hier meer, puur door hoe de appartementen en publieke ruimtes ingericht zijn.’
Wonen in een Pieter De Bruyne
‘Dit huis is zoals het Cambodjaanse tempelcomplex Angkor Wat, alleen is het overwoekerd door het dagelijks leven in plaats van door de natuur.’Petra Remans
Bewoner. Petra Remans (51) groeide op in Genk, maar woonde het grootste deel van haar volwassen leven in Azië. De sinologe werkte in China, Hongkong en Singapore. Vijf jaar geleden keerde ze terug. Ze woont nu in Maastricht en werkt voor de Mouth Foundation van kunstenaar Koen Vanmechelen. Die filantropische stichting houdt zich bezig met de maatschappelijke, wetenschappelijke en sociale projecten van de artiest.
Huis. ‘Kort nadat mijn ouders getrouwd waren, vertrokken ze naar Finland voor hun artsenstages. Daar werden ze verliefd op de modernistische, functionalistische architectuur van Alvar Aalto. Terug in België wilden ze een huis met een sauna, strakke lijnen en een plat dak. Ze tekenden zelf een ontwerp en vroegen de Genkse architect André Croonenberghs – hun buurman – voor de technische kant. Die dokterswoning uit 1968 werd in de jaren 1970 en 1980 meerdere keren verbouwd en uitgebreid.’
Architect. Vooral interieurarchitect en meubelontwerper Pieter De Bruyne drukte zijn stempel op het huis. ‘Toen mijn ouders meubels zochten die pasten in hun moderne woning stootten ze op een kast van Pieter. Ze raakten bevriend en werden goede klanten. Hij maakte vooral veel kasten, maar ontwierp ook stukken van het interieur, zoals de blauwe muziekkamer. De trapbibliotheek is meubel en architectuur tegelijk. Pieter tekende ook ons vakantiehuis in Zuid-Frankrijk. Helaas overleed hij heel plots en heeft hij het eindresultaat nooit gezien.’ Pieter De Bruyne is een van de radicaalste ontwerpers die België gekend heeft. Hij was een postmodernist avant la lettre. ‘Mijn vader heeft over alles een heel duidelijke mening’, zegt Remans. ‘Maar Pieter volgde hij blindelings zonder zich te bemoeien, omdat hij vond dat hij de juiste visie had. Dat hij zijn werk zo wetenschappelijk benaderde – hij deed onderzoek in Egypte – zal hun als wetenschappers vast ook aangesproken hebben.’
Mooiste herinnering. ‘Dit is altijd een ‘beleefd’ huis geweest. Geen gestileerde plek, maar een mengelmoes van designmeubels, geërfde antieke stukken en kindertekeningen. Dit huis is als het Cambodjaanse tempelcomplex Angkor Wat, alleen is het overwoekerd door het dagelijks leven in plaats van door de natuur’, lacht Remans. ‘Een huis is een vertaling van de identiteit van de bewoner. Als je hier rondkijkt, zie je wie mijn ouders zijn: mensen die graag reizen en houden van cultuur. Mijn moeder vooral van boeken en muziek, mijn vader van beeldende kunst en architectuur. Ik omring me thuis ook graag met kunst en cultuur. Meubels van Pieter De Bruyne heb ik niet. Ik vind dat mooie stukken, maar iedereen moet zijn eigen verhaal schrijven. En Pieter De Bruyne is het verhaal van mijn ouders.’
‘Als je hier rondkijkt, zie je wie mijn ouders zijn: mensen die graag reizen en houden van cultuur.’Petra Remans
Reacties. ‘Toen ik op school een huis moest tekenen, besefte ik voor het eerst dat het onze bijzonder was. Iedereen tekende een blokje met een dak, een deur en een raam. Ik gewoon een blokje’, lacht Remans. ‘Met vijf vriendinnen had ik een clubhuis in de kelder. Ik zie hen nog altijd. Een ervan, modeontwerpster Souâd Feriani, vertelde me onlangs dat ze altijd onder de indruk was als ze hier kwam. En dat ze ervan droomde om later ook zo te leven, omringd door kunst en mooie dingen. Heel verrassend. Dat had ze me als kind nooit gezegd.’
Levensles. ‘Geef kunst de plek die ze verdient: die boodschap gaven mijn ouders ons mee. Ze leerden ons het belang van schoonheid. En dat kunst niet decoratief is, maar iets te vertellen heeft. Ze vertelden ons ook hoe dicht kunst en wetenschap bij elkaar liggen en dat ze elkaar nodig hebben, zonder in elkaars vaarwater te komen. Nu ik voor Koen Vanmechelen werk, is dat zeer relevant.’
Huis op kindermaat. ‘Als kind speelden we het liefst verstoppertje in de trap. Die is ingericht als bibliotheekkast en zit vol verborgen hoekjes en deuren waarin je je kunt wegsteken. Mijn ouders deden nooit sacraal over het huis. Als kind mochten wij overal spelen en aankomen. We kregen een liberale opvoeding waarin veel kon en mocht. Ik stond dan ook perplex toen ik als kind eens bij een vriendinnetje ging spelen waar de living verboden terrein was, omdat alles wit was: van het tapijt tot de zetels. Dat begreep ik echt niet.’